Homilie Achtentwintigste zondag C 2025
Achtentwintigste zondag C 2Kon 5,14-17 2Tim 2,8-13 Lc 17,11-19
Dankbaarheid is een mooie deugd, maar ondankbaarheid een lelijke ondeugd. We kennen en herkennen ze allebei: de dankbaren en de ondankbaren. Behoren we zelf tot de dankbaren?
Heer, ontferm U over ons! Heer, ontferm U over ons! Dat is ongeveer alles wat er op te maken valt uit het geroep van een troep miserie, nogal op enige afstand van waar Jezus voorbijgaat. Een troep miserie is het inderdaad, in de ogen van elke vrome jood. Melaatsen! Dat wil zeggen: zonde, duisternis, vervloekt door God, wanhoop en dood. Jezus zelf is op weg naar Jeruzalem. Zijn Jeruzalem, de plaats van de vervulling van alle beloften van De Heer! De stad van vrede, de stad waar de profeten worden gestenigd, de stad waar de Messias de troon van het kruis zal bestijgen op allen tot zich te trekken en te redden. Maar de grenzen die Jezus onderweg tegenkomt, worden alsmaar breder en ruimer. Eerst was er ‘eigen volk eerst’, nu is het ook Samaria en Galilea, en het feit dat wij hier allen bijeen zitten getuigt van het inzicht dat Jezus’ liefde mettertijd een liefde geworden is zonder grenzen.
Homilie Zeventwintigste zondag C 2025
Zeventwintigste zondag C Hab 1,2…2,4 2Tim 1,6…14 Lc 17,5-10
Zwakheid en kracht conditioneren het menselijk bestaan. Beide zijn ook twee kanten van het geloof die ons in de drie teksten van deze zondag worden voorgehouden.
De profeet Habakuk ervaart wat ook wij vaak meemaken, dat we ondanks ons bidden en smeken de indruk hebben niet gehoord en niet verhoord te worden. God blijft onbereikbaar voor ons roepen en er is geen troost. Maar Habakuk houdt stand, hij dringt aan, hij blijft in het gesprek. En dat kan ons tot voorbeeld dienen. De profeet stoot in zichzelf op een diepere laag van vertrouwen en geloof. En pas na die innerlijke strijd krijgt hij zekerheid vanwege de Heer, zijn God: “de rechtvaardige zal leven door zijn trouw”. Trouw en geloof, hetzelfde woord in de oude talen. Vertrouwen is een fundament van de menselijke existentie, maar ook van een gemeenschap en een maatschappij. Het houdt ze vitaal. Het tegendeel, ongeloof en scepsis, maken een mens maar ook een samenleving ziek, ja, paranoia.
Homilie Zesentwintigste zondag C 2025
Zesentwintigste zondag C Am. 6,1…7 1 Tim. 6,11-16 Lc. 16,19-31
Alleen Lucas heeft ons de parabel van de arme Lazarus en de rijke vrek overgeleverd, een thema dat eigenlijk al wordt aangekondigd in het hooglied van Maria in het eerste hoofdstuk: “Hongerigen overlaadt Hij met zegen, maar rijken stuurt Hij heen met lege handen” (Lc 1,53). De eerste lezing uit Amos sluit daar goed bij aan. De arrogante rijken die zich uitstrekken op hun rustbedden en zich veilig voelen te midden hun welvoorziene tafels waarbij de wijn, de muziek en de luxueuze parfums niet ontbreken, staan in schril contrast met degenen die niets hebben. Daarom gaan die rijken het eerst in ballingschap. We vinden die wrekende gerechtigheid, die de rijken straft en de armen vergoedt, wel o.k. maar we vergeten daarbij dat wijzelf in ons rijke westen aan de verkeerde kant staan.
Homilie kruisverheffing 2025
Kruisverheffing Fil 2,6-11 Jo 3,13-17
Van Diogenes, de Griekse filosoof die met een lantaarn in de straten van Athene rondging op zoek naar “een mens”, tot de woestijnvaders uit de eerste eeuwen van onze tijdrekening die
zeiden: “Als je een mens bent, kun je gered worden”, kun je een lijn trekken. Die lijn kunnen we zelfs doortrekken tot de cisterciënzers van de twaalfde eeuw die de menselijkheid van Christus centraal stelden in hun spiritualiteit, en nog verder tot in onze tijd waar monialen, monniken en kluizenaars op zoek gaan naar hun ware mens-zijn in het licht van Christus’ gelaat. In het hart van deze zoektocht naar menselijkheid, staat Christus, door Pilatus aangeduid als: “Ecce homo, Zie de Mens”. Dertig jaar later schreef Paulus aan de christenen van Korinte: “Bij jullie vond ik het niet passen iets anders te kennen dan Jezus Christus, en deze wel gekruisigd” (1Kor 2,2). Wat voegt de kennis van de gekruisigde Christus toe aan de queeste naar ware menselijkheid? Moeten we niet eerder de Griekse Adonis, symbool van de opbloeiende jeugd, tot uitgangspunt nemen van menselijkheid, of de ideale mens van Leonardo da Vinci, die in het middelpunt staat van het heelal? Waarom is Christus, de Gekruisigde, voor ons het ware centrum van de mens, van de wereld en van het heelal?
Homilie Drieëntwintigste zondag 2025
Drieëntwintigste zondag Wh 9,13-18 Phm 9…17 Lc 14,25-33
“Bezint eer gij begint” is een uitdrukking die we allemaal kennen. De man die zijn toren wil bouwen en de koning die zich op de oorlog voorbereidt zijn twee voorbeelden hiervan. In een cultuur als de onze van “time is money” is er geen plaats voor diepgaande reflectie. Men wil onmiddellijke resultaten zien, en langetermijndenken of fundamenteel onderzoek ontbreken al te vaak, zowel op onze universiteiten, in de politiek als in ons dagelijks leven. Jezus zegt tegen de massa mensen die Hem op zijn tocht volgen, dat ze er eens eerst moeten bij gaan neerzitten en goed nadenken welke consequenties het heeft Hem te volgen. Eerst en vooral betekent het bijna steeds dat er zwaar gehakt wordt in de familierelaties, en vervolgens dat men dient te verzaken aan al wat men heeft. Beda Venerabilis, een Angelsaksische monnik uit de 7de-8ste eeuw, merkt hierbij op dat er verschil is tussen “verzaken” en “alles verlaten wat men bezit”. Dat laatste is maar voor weinigen weggelegd maar het eerste, de “verzaking” is bedoeld voor alle gelovigen die met de dingen van deze wereld moeten omgaan zonder er slaaf van te worden.
Homulie Negentiende zondag C 2025
Negentiende zondag C Wh 18,6-9 Heb 11,1-2.8-19 Lc 12,32-48
De drie lezingen van deze zondag gaan over verwachting en over de weg naar een beter vaderland. De eerste lezing uit het boek Wijsheid spreekt over de nacht van de uittocht uit Egypte. De nacht is de wieg van een nieuwe dageraad, terwijl de morgen de uittocht is uit de nacht van slavernij en onderdrukking. Bedoeld wordt de uittocht uit alles wat mensen minder maakt dan ze zijn, wat hen onvrij maakt en hun waardigheid aantast. Dat alles heet ‘nacht’ in de Bijbel. Daaruit moet men wegtrekken. De tekst spreekt dan over het ‘vol vreugde de vervulling verwachten’,
‘uitzien naar redding’ en ‘de oude liederen aanheffen’. Een taal van vreugde die verlangen en verwachting uitdrukt naar een stralende dageraad. In Jezus Christus is de dageraad van onze redding reeds aangebroken!