Homilie Vijftiende zondag C Deut 30, 10-14 Kol 1, 15-20

 

 

 

 

 

 

 

Vijftiende zondag C Deut 30, 10-14 Kol 1, 15-20    Lc 10, 25-37

“Meester, wat moet ik doen om het eeuwig leven te erven?” Met die essentiële vraag wil de wetgeleerde Jezus op de proef stellen. Het eeuwig leven erven: is dat niet het doel van elk menselijk leven?
Om dit objectief te bereiken gaf God via Mozes de Wet aan het Hebreeuwse volk. De woorden en bepalingen van die Wet zijn verstaanbaar en uitvoerbaar, ze liggen niet buiten het bereik van mensen. Ze zijn te lezen, te horen en te bestuderen. Onze wetgeleerde is zelf een specialist in deze materie. En nu vraagt hij aan Jezus, het eeuwige Woord van de Vader in wie alles geschapen is, wat hij concreet moet doen. Jezus antwoordt met een wedervraag die de wetgeleerde terugverwijst naar zijn eigen domein, dat van de Wet. “Wat zegt de Wet van Mozes over het erven van het eeuwig leven?”De rollen zijn nu omgekeerd: Jezus ondervraagt de wetgeleerde. Deze antwoordt correct: het dubbelgebod van de liefde, God beminnen en de naaste, dat leidt naar het eeuwig leven bij God die liefde is. Jezus kan alleen maar bevestigen dat de man juist heeft geantwoord. Maar deze vraagt door: “En wie is mijn naaste?”. Onder deze vraag schuilt een addertje. Hoe ruim of hoe eng moet het begrip “naaste” worden gedefinieerd? Zijn de naasten alleen maar mijn volk- of landgenoten, mijn familieleden, mijn vrienden en degenen die ik sympathiek vind?


Jezus antwoordt met de beroemde parabel van de barmhartige Samaritaan. We kennen dit verhaal zo goed dat we er bijna bij in slaap vallen. Maar als je nu eens het woord “Samaritaan” zou vervangen door “Palestijn”, dan krijgt het verhaal plots een dynamietlading die ons wakker schudt. Ik wil daarmee de parabel niet politiseren. Ik wil alleen duidelijk maken dat Jezus verhaal van die barmhartige Samaritaan toen ook een beetje insloeg als een bom. De joodse priester en de joodse leviet bekommeren zich in de parabel niet om de ongelukkige die door rovers is uitgeschud en mishandeld. Ze voelen niets; ze kijken gewoon de andere kant op; ze zetten hun smartphone uit wegens te gevoelige beelden. Maar uitgerekend die paria van een Samaritaan, iemand waar elke rechtgelovige jood op neerkeek, die laat zijn hart spreken, die laat zich raken door het leed van een anonieme pechvogel.

Jezus, in wie de godheid in heel haar volheid woont en die op aarde gekomen is om alle volken de wet van God, dit is de wet van de liefde, te leren, geeft geen theoretisch antwoord over wie onze naaste is. Hij geeft ons een werkwoord: zich laten raken, zijn hart openstellen voor de nood van ieder die we op onze levensweg tegenkomen, niet in Honolulu of Peking, niet in abstracto maar concreet, hier in Bétête, Tercillat, of Aigurande. Niet wegkijken van het leed dat anderen in je omgeving overkomt.

Toen ik in België was voor mijn operatie en revalidatie las ik tussen de berichten door dit reëel gebeurde feit. Een automobilist reed voorbij een vrachtwagen met Roemeense nummerplaat die naast de weg stilstond. Hij zag dat de chauffeur zich op een vreemde manier naast zijn truck voortbewoog, op handen en voeten. Je zou denken dat de man dronken was. Er waren duizend redenen om gewoon door te rijden, maar nee, onze automobilist stopte en keerde terug naar de stilstaande truck. Hij vroeg of de man hulp nodig had en gaf hem een glas water. De Roemeen weigerde verdere hulp. De dag daarop werd hij daar dood aangetroffen. Onze automobilist had diens leven niet kunnen redden, maar hij had wel hulp geboden. Hij had zich laten raken en had zijn reis even onderbroken, niet om ramptoerist te spelen, maar om te kijken wat hij voor die mens- in-nood, een buitenlander, kon betekenen.

Het leek me een moderne variant van de barmhartige Samaritaan. De automobilist had geen leven gered maar wel menselijkheid betoont. Je zou deze moderne, echt gebeurde parabel kunnen afsluiten met Jezus woorden: “Ga heen en doe jij evenzo”. Amen.

Br. Guerric Aerden ocso    Abdij O.L.Vrouw van Prébenoît