Homilie voor de eerste zondag van de 40 dagentijd

14 februari 2016

De veertigdagentijd is een tijd van bevrijding.
Bevrijding van alles wat ons belet te zijn wie we eigenlijk zijn:
vredevolle en liefdevolle mensen,  kinderen van God.
Als we ons niet liefdevol en vredevol gedragen, dan zijn we ons zelf niet.
Datgene wat ons belet ons zelf te zijn,
wordt in het verhaal van Jezus’ bekoring in de woestijn de duivel genoemd.
Het komt er voor ons christenen op aan, ons tegen die duivel te verzetten.
Christen zijn, geloven, is lid zijn van een verzetsbeweging.
De veertigdagentijd is een tijd van verzet.
Ons Nederlandse woordje ‘duivel’, in het Frans ‘diable’,
is afkomstig van het Griekse woord ‘diabolos’,
en het betekent letterlijk: diegene die uit elkaar gooit,
diegene die ons ik weggooit, wegtrekt, van wie we eigenlijk zijn.
Als we de keuze moeten maken tussen goed en kwaad,
dan voelen we dat uit elkaar gegooid, getrokken zijn, in ons.
Die uiteengooier komt naar Jezus toe op het moment dat Jezus,
na veertig dagen vasten, honger heeft en dus zwak staat.
We worden altijd bekoord omdat we hongerige en behoeftige mensen zijn.
We laten ons wegtrekken van ons zelf, van liefde en vrede,
we laten ons trekken naar, leiden naar, ver-leiden naar onvrede en zelfzucht,
omdat we hongerige en behoeftige mensen zijn.
Er is de honger naar brood en voedsel.
Dat is compleet menselijk en zelfs eigen aan ieder levend wezen.
Daar is dus niets verkeerds aan.
Maar daarnaast is er bij veel mensen honger naar bezit,
naar steeds meer en meer bezit.
Er is een oude zegswijze: Duivelszak is nooit gevuld.
Er is bij mensen een onredelijke angst om tekort te hebben.
Er is vervolgens de behoefte aan veiligheid en de drang om te overleven.
Ook dat is eigen aan ieder levend wezen en dus erg aanvaardbaar.
Maar daarnaast zijn er allerhande vormen van onredelijke angst
en de drang om ieder risico en het minste gevaar uit te sluiten,
zo, dat men zich opsluit en afsluit voor ieder contact en iedere uitdaging
en ook voor iedere inspanning en iedere moeite.
Komt deze onredelijkheid in de opvoeding terecht dan heet dat bepamperen.
Maar de grootse behoefte die we als mens hebben is deze aan aandacht en erkenning,
aan bevestiging en aan waardering van andere mensen
en één van de grootste angsten die ons doen en laten bepaald
is de angst om niet aanvaard te worden, niet als waardevol erkend te worden.
Deze drang naar erkenning en waardering -
in zijn extreme vorm ‘de opvallende ziekte’ -
is één van dé grootste drijfveren van ons sociaal acteren,
waarbij we ons trachten te bewijzen tegenover anderen.
Een zegswijze op een oude scheurkalender van Broederlijk Delen luidde:
We zouden allemaal veel soberder leven mocht de buurman blind zijn.
Indien een auto alleen maar dient om mij en mijn geliefden
comfortabel en veilig ergens heen te brengen,
dan weet ik niet waarom ik een Bugatti Veyron Super Sports
van 2.750.000 Euro zou kopen
om mijn kindje aan de schoolpoort af te zetten en boodschappen te doen.
Indien eten alleen maar een kwestie is
van gezond en lekker de noodzakelijke proteïnen, vitamines en kalorieën op te doen,
dan weet ik niet waarom ik 338 Euro zou betalen
voor enkele plakken gerookte zalm met een kwak caviaar erop.
En als een handtas alleen tot doel heeft handig nuttige of onnodige prullen op te bergen,
dan weet ik niet waarom ik er 3000 Euro voor zou neertellen.
Maar we weten wel waarom.
En uiteindelijk is het geen kwestie van mooi vinden of puur genieten.
Uiteindelijk is het een kwestie van gevolg geven aan de waanidee
dat we slechts gelukkig kunnen zijn als we krijgen en hebben wat we willen,
of dat we slechts iemand zijn en de moeite waard zijn
als we kunnen presteren, kennen, laten zien, waaraan de wereld waarde hecht,
als we origineel zijn, anders dan de anderen, opvallend origineel en anders.
Soms wordt ook het religieuze ingeschakeld om waardering en erkenning te verwerven.
In het evangelie van Aswoensdag horen we hoe Jezus ons waarschuwt:
Pas op dat jullie je gerechtigheid niet doen voor het oog van de mensen,
om door hen gezien te worden.
Wanneer we door die waanideeën bekoord, verleid en beheerst worden,
dan betreden we het gebied van verlangens die ons voeren
naar wedijver en naar schendend veroverend gedrag, naar onrecht.
Verzet tegen onrecht betekent voor ons dan ook
verzet tegen die verlangens en vooral tegen die waanideeën.
Dat is het wat Jezus doet.
Tegenover iedere waanidee van de verleider plaatst Hij het goede weten.
Tegenover de waanideeën van deze prestatie- en consumptiemaatschappij
dient het gelovige bewustzijn en het goede weten te staan
dat er een liefdevolle Vader is, die ons onvoorwaardelijk graag ziet
en wiens aandacht, waardering en erkenning we niet hoeven te veroveren,
een Vader die wel weet wat we nodig hebben en bij wie we geborgen zijn,
een Vader die ons niet influistert
dat geluk te maken heeft met ‘het goed hebben’
en ook niet met ‘het daarin goed zijn’,
maar met goed zijn en goed doen.
Wat belet er ons zo te zijn en dat te doen?
Tegen dat moeten we ons verzetten. Van dat moeten we ons bevrijden.

priester Dirk