Homilie voor de 11de zondag door het jaar A 18 juni 2023

Homilie voor de 11de zondag door het jaar A 18 juni 2023



Het evangelie van deze zondag is het begin van de zgn. zendingsrede in het Mt-evangelie, het onderricht dat Jezus aan zijn twaalf leerlingen geeft
vooraleer Hij hen uitzendt om te verkondigen dat het Koninkrijk der hemelen nabij is,
om zieken te genezen, doden op te wekken, melaatsen te reinigen en duivels uit te drijven. Ze worden geroepen en gezonden om te doen wat Jezus deed en doet.
Ze zetten zijn zending en zijn werk verder.
Er is slechts één iets dat Jezus daarvan niet vroeg aan de twaalf:
de oproep tot bekering.
Misschien omdat ze zelf nog nood hadden aan bekering.
Bijna alle bijbelgeleerden zijn het erover eens dat volgens de evangelist Matteüs Jezus zijn zendingsrede niet alleen richt tot de twaalf apostelen,
maar tot alle toekomstige christenen, die het nieuwe Godsvolk zullen vormen.
Die twaalf apostelen vertegenwoordigen de twaalf stammen van Israël, het eerste godsvolk, maar ze vormen ook het begin van het nieuwe Godsvolk, waartoe ook wij behoren.
Aan de Israëlieten in de Sinaïwoestijn liet God weten dat Hij hun volk als zijn eigen volk heeft gewild,
als een eigendom waarmee Hij mag doen wat Hij wil.

En wat wil Hij er mee doen?
Hij wil het gelukkig maken maar
Hij wou en wil met en door het volk van Israël zich ook openbaren aan de wereld en wegen wijzen die leiden naar een vredevol en rechtvaardig samenleven.
De uitverkiezing van Israël hield en houdt dus een opdracht in.
Veel gelovige Joodse mensen zijn zich nog van die opdracht bewust. In Jezus’ tijd kon dat niet gezegd worden van veel religieuze leiders. Vooral in Jeruzalem trof men zichzelf dienende leiders aan.
Actualiserend moet men daarbij helemaal niet alleen kerkleiders viseren,
maar iedereen die, gedoopt en gevormd, denkt de kerk er is om hen te dienen en onvoldoende bewust is dat ieder christen door het doopsel en vormsel
een opdracht en een zending heeft ontvangen.
Wij, die samen de kerk van God zijn, vormen het volk van God, dat zich steeds moet bekeren en zich steeds moet vernieuwen en zich steeds aan zijn zending in de wereld dient te houden.
En ieder van ons deelt in die zending en is geroepen eraan mee te werken. Onze roeping om Jezus na te volgen, om christen te zijn,
licht in de wereld, zout van de aarde, gist in de deeg,
is de roeping om Gods liefde te openbaren in onze liefde voor medemensen.


Dat is geen vrijblijvende uitnodiging
die men zou kunnen weigeren en daarbij toch christen blijven. Wie niet ingaat op deze roeping kan zich geen christen noemen. Roeping is geen begenadigde staat voor enkelen.
Iedere gedoopte is geroepen om Gods liefde te verkondigen, ervaarbaar te maken.
Dat wil niet zeggen dat iedereen geroepen is
om binnen de gemeenschap van de Kerk een of ander ambt te bekleden.
Maar iedereen zal wel een eigen charisma, genadegave of talent ontvangen hebben om op een eigen wijze Gods liefde te openbaren.
Paulus schrijft daarover duidelijke taal:
het belangrijkste talent om Gods liefde te openbaren
is natuurlijk ons menselijk vermogen om lief te hebben,
hoezeer onze liefde slechts van zeer verre de goddelijke liefde benadert en vaak met egoïstische passie vermengd is.
God heeft onvolmaakte mensen uitgekozen om zijn volmaakte liefde te openbaren zoals Jezus een onbeduidend stuk brood heeft uitgekozen
om zijn aanwezigheid te herinneren.
Op zoek naar stichters en leiders van het nieuwe Godsvolk
was Jezus niet op zoek naar modellen van deugdzaamheid of volmaaktheid, die de christenen dan zouden kunnen nabootsen.
Zij moesten wel in staat zijn in hun onvolmaaktheid een ervaring door te geven: deze van de liefde, in de eerste plaats van het bemind zijn.
Niemand kan Gods liefde naar waarheid verkondigen en openbaren als hij of zij zich niet ten diepste door God bemind weet.
Hoe zou men kunnen zeggen dat een wijn goed is en gedronken mag worden als men niet eerst zelf van die wijn geproefd heeft.
Daarom is het verkondigen van Gods liefde ook niet alleen zeggen dat God liefde is, maar ook deze liefde ervaarbaar maken, hoe onvolmaakt dit ook gebeurt!

Maar ook de verkondiging van Gods liefde dient uit liefde te geschieden.
Jezus gaf de twaalf leerlingen de macht
om de onreine geesten uit te drijven en alle ziekten en kwalen te genezen. Denkt niet dat die macht iets anders is dan de liefde.
De gave om lief te hebben is ons allen gegeven, daar we allen Gods Geest in ons dragen.
Maar die gave en kracht kan slechts werkzaam worden als we onszelf bemind weten.
Dat is wat geloof in de eerste plaats inhoudt!