Homilie van Pasen 202

Homilie voor het hoogfeest van de Verrijzenis van de Heer Pasen – 17 april 2022


De man is niet genomen uit de vrouw, maar de vrouw uit de man,
en de man is niet geschapen om de vrouw, maar de vrouw om de man. (1 Kor 11, 8-9)
Het is de apostel Paulus die dit geschreven heeft
en nog meer dergelijke ergerlijke verzen zijn in zijn brieven te lezen.
Gelukkig beschouwen we ze niet meer als richtinggevend voor ons denken
en leidinggevend voor ons gelovig en kerkelijk leven.
Er is al zeer veel dat we enthousiast achter ons gelaten hebben en er is nog veel dat we achter ons willen laten,
zoals ooit iemand schreef:
Wij moeten opnieuw leren begrijpen wat geloven betekent.
Dat kan vereisen dat heel wat christenen een deprogrammering moeten ondergaan van hun vroegere religieuze opvoeding.
Gelukkig moet er bij jou niets gedeprogrammeerd worden.
Maar wie – zonder kennis te hebben van en rekening te houden met de godsdienstig culturele context van Paulus
– samen met zijn ergerlijke uitspraken
de figuur van Paulus en al zijn moeilijke brieven aan de kant wil zetten, die gooit toch wel het kind met het badwater weg,



de goudklomp met de modder uit de rivierbodem,
de parel met het minder geld opbrengende vruchtvlees van de pareloester.
Eén van de vele parels in Paulus’ geschriften luidt:
Ik wil Christus kennen,
ik wil de kracht van zijn opstanding gewaarworden en de gemeenschap met zijn lijden,
ik wil steeds meer op Hem lijken in zijn sterven
om eens te mogen komen tot de wederopstanding uit de doden. Niet dat ik het al bereikt heb. Ik ben nog niet volmaakt!
Maar ik streef er vurig naar het te grijpen, gegrepen als ik ben door Christus Jezus.
Nee, ik beeld mij niet in er al te zijn. (Filippenzen 3, 10-13a) Dit is een passage uit de brief van Paulus aan de Filippenzen, een pareloester met meerdere parels.
Hieruit blijkt dat voor Paulus christen zijn, geloven, een vernieuwing van het leven inhoudt,
een nieuw leven gekenmerkt door vrijheid:
bevrijd zijn van angst en zelfzucht
en van ieder Godsbeeld dat niet met liefde te maken heeft.
‘Christus kennen’ is hier niet een verstandelijk kennen en begrijpen,
niet het kennen van catechismusvragen en -antwoorden,
maar het aannemen van een ingesteldheid en een levenswijze, deze van een zichzelf vergetende liefde.
De kracht van Jezus’ opstanding gewaarworden en het komen tot de wederopstanding
is het komen tot en het aannemen van een nieuw leven, bevrijd van angst en zelfzucht, bezield door liefde.
Tot dat leven komen we door gemeenschap met Jezus’ lijden, door op Hem te gelijken in zijn sterven.
Niets anders wordt hier bedoeld dan totale zelfverloochening in dienstbaarheid, in verzet tegen kwaad en onrecht,
inzet voor vrede en gerechtigheid,
hetgeen we in onze doopbeloften uitdrukken.
Maar ook bij Paulus
is de parel van die kernboodschap van het geloof nog soms omwikkeld door smakeloos vruchtvlees, de goudklomp door waardeloze modder,
en het kind ligt er soms in ondertussen koud geworden badwater.
Het is een gegeven dat zich in de kerkgeschiedenis na Paulus zou blijven ontwikkelen.

Want het geloof werd in een Romeinse en Germaans-Keltische context opnieuw in regels, wetten, vroomheden en tradities gegoten
en in een Griekse context vervat in ideeën en denkstructuren die vaak weinig met de navolging van Christus te maken hadden. De navolging van Christus werd vervangen door gehoorzaamheid aan kerkelijke wetten en voorschriften,
het onderhouden van vroomheid en traditie, het aannemen van waarheden.
De na te volgen verworpene en gekruisigde werd overladen met goud en wierook,
het ergerlijk eenvoudige brood tot zijn gedachtenis gevat in gouden en zilveren monstransen,
de stille aanwezigheid van geest en hart bij zijn aanwezigheid vervangen door groots keizerlijk liturgisch gedoe
of later door een omhaal van woorden.
De verkondiging van de gekruisigde en verrezen Christus werd daarenboven al te zeer vervat
in een zorg voor de uitbreiding en het in stand houden van een instituut, van de kerk of van onze kerk of onze gemeenschap.
Dat is geschied in die mate dat iemand ooit verzuchtte en schreef aan zijn jonge neef die zijn publieke geloofsbelijdenis zou doen:
Maar onze kerk, die deze jaren alleen gevochten heeft voor zelfbehoud alsof ze een doel was op zich,
is niet in staat het verlossende en verzoenende woord te brengen aan de wereld en aan de mensen.
Daarom moeten de oude woorden wel hun kracht verliezen en verstommen.
Hij schreef hem verder echter ook:
Ons christen-zijn zal in deze tijd bestaan uit slechts twee elementen: bidden en onder de mensen het goede doen.

Ik hoop en bid dat ons christen-zijn
zich hoofdzakelijk zal realiseren in bidden en onder de mensen het goede doen, in zichzelf vergetende liefde en dienstbaarheid
aan familie, aan geliefden en aan vele mensen die we op de een of andere wijze, professioneel, of in vrijwillige inzet ontmoeten.
Ik hoop dat voor ons allen,
die op een bewuste wijze met het paasfeest en met uitgedaagd enthousiasme opnieuw
ons geloof, ons vertrouwen in God willen uitdrukken,

onze bereidheid om Christus na te volgen willen uiten, een nieuw begin willen maken aan dat nieuwe leven,
waarin we de kracht van Jezus’ verrijzenis beleven en delen in zijn lijden door onze inzet voor vrede, vreugde en rechtvaardigheid,
door ons verzet tegen alle vormen van kwaad en onrecht. https://www.youtube.com/watch?v=EgQz899oW_8&ab_channel=protestant7