Homilie voor de 16' zondag jaar A 2017

 

 

Wijsh. 12,13.16-19      Rom. 8,26-27    Mt. 13,24-43

Alles hangt af van hoe je het bekijkt. Dat zouden wij kunnen concluderen bij het beluisteren van de parabels die Jezus ons vandaag in het Evangelie vertelt. Inderdaad, terwijl de knechten in eerste instantie naar het onkruid kijken, kijkt de Meester eerder naar wat goed is. Omdat de blik van de knechten gefixeerd wordt door al dat slechte gewas dat welig tiert tussen de tarwe, zijn ze diep ontgoocheld en geven ze blijk van hun teleurstelling. Liefst zouden ze alles willen uitrukken of platbranden om opnieuw te beginnen. Maar de Meester laat zijn blik rusten op het goede, op al dat mooie, op wat hoop geeft. Het onkruid neemt Hij erbij. Dit verschil in beoordeling en appreciatie speelt niet alleen voor de realiteit van het Koninkrijk; het zijn twee wereldvisies, twee visies ook op de mens.

Want worden ook wij soms niet door ongeduld bevangen, wanneer we vaststellen dat gebeurtenissen, personen of simpelweg ons eigen leven en lichaam niet in het minst beantwoorden aan onze verwachtingen? En drijft het ongeduld dat ons dan bevangt, ons soms ook niet tot het breken van het geknakte riet en het doven van de kwijnende vlaspit? (Jes. 42,3; Mat. 12,20) In zijn hoofdstuk over de abt, schrijft Benedictus dat deze bij zijn broeders het geknakte riet niet moet breken en het beste middel daartoe is zich bewust te zijn van eigen kwetsbaarheid.



De vlotte logica van de tabula rasa en alles opnieuw beginnen – een logica die in de geschiedenis van de mensheid, vooral sinds de uitvinding van de massavernietigingswapens, zo angstwekkend reëel is geworden – is niet de optie van God. Eenmaal heeft Hij dit geprobeerd bij de zondvloed, waar alleen Noach en zijn ark overeind bleef. Maar op het eind zei God bij zichzelf: “Nooit meer zal Ik de aardbodem vervloeken vanwege de mensen. Het hart van de mens is immers geneigd tot het kwaad van jongs af aan” (Gen. 8,21). Voortaan bekijkt God mensen en dingen op een andere manier. Zijn houding is die welke we hoorden in de eerste lezing uit het boek Wijsheid: ‘God draagt zorg voor alles en Hij behandelt alles met zachtheid’ (Wijsh. 12,13.18). Zijn macht is die van de zachte kracht van de liefde.

De beelden voor het Koninkrijk die Jezus in zijn parabels evoceert, overtuigen ons ervan dat er tijd, veel tijd, nodig is om het goede graan te onderscheiden van het kaf, en dat beiden noodzakelijk samen moeten opgroeien. Men noemt deze parabels dan ook ‘groeiparabels’ Er is heel wat tijd nodig eer een minuscuul mosterdzaadje uitgroeit tot een boom waarvan de takken sterk genoeg zijn om er vogelnesten in te bouwen. En een bakker die teveel haast heeft, zal uit zijn oven alleen platte, ongerezen broden halen die zwaar op de maag blijven liggen. Met die enkele beelden uit de natuur en uit het gewone leven, wil Jezus ons doen inzien dat de dynamiek van het Koninkrijk maar moeilijk te rijmen valt met onze vlugge en vierkante oordelen. God neemt zijn tijd, omdat wij tijd nodig hebben.

Dit geduld van God, deze zachte kracht van de duur, spoort maar slecht met onze cultuur van het haastige, het alles ineens en alles onmiddellijk. En zijn wij niet allemaal, bewust of onbewust, ziek in dat bedje van de hectiek van vlugge oordelen, vierkante slogans en meedogenloze besluiten die alle problemen in een handomdraai willen oplossen? Steekt achter onze zogenaamde waarheid-tegen-elke-prijs en onze ongeduldige efficiency niet een onbewuste weigering van die logica van het Koninkrijk, die de logica is van het graan dat groeit en van het deeg dat rustig de tijd neemt om te rijzen.

Kijken we naar het proces van onze eigen bekering, zusters en broeders: is dat niet veeleer een Processie van Echternach, drie stappen voor en twee achterwaarts? Ook onze bekering is een proces van lange duur. De oude woestijnmonniken verwonderden zich over die buitengewone lankmoedigheid van God die, degene die is gevallen en tot Hem roept, talloze malen per dag weer opricht. Wanneer Jezus ons met dit oneindig geduld van God confronteert, is dat zeker niet om ons aan te moedigen tot luiheid en lusteloosheid, integendeel! Hij wil ons laten zien dat altijd alles weer mogelijk is, hoe grondeloos diep we ook gevallen zijn. Hij wil ons vooral uitnodigen ons profijt te doen met zijn genade, erkennend dat wij zondaars zijn, erkennend dat wij leven van zijn vergeving en barmhartigheid.

Wanneer Jezus ons aldus het mysterie van Gods ongelooflijke goedertierenheid openbaart, is dat enkel om ons aan te moedigen ons als een kind, onbevreesd, in de armen van God te gooien, en ook onze naasten daartoe aan te sporen.

Br. Guerric ocso

Parabel van het onkruid en de tarwe