Homilie Pasen 2025 Dagmis

Pasen 2025 Dagmis  Hand 10,34-43  Kol 3,1-4  Joh 20,1-9

“Als Christus niet is verrezen, is uw geloof zonder betekenis” (1Kor 15,14): met die woorden benadrukt de heilige Paulus dat het verrijzenisgeloof tot de kern van onze christelijke belijdenis  behoort. Als Christus niet is verrezen blijft er van het christendom alleen een reeks interessante ideeën over, een moraal of een cultuur, maar het christelijk geloof als zodanig is dan dood. De verrijzenis is het hart van ons geloof en Pasen het hoogtepunt van het liturgisch jaar.
     Maar wat vaak het geval is met het wezenlijke, dat geldt ook voor de verrijzenis: er valt nauwelijks de vinger op te leggen. Jezus Christus is een historisch figuur, de kruisiging van Christus kan historisch worden geverifieerd, maar van zijn verrijzenis ontbreekt elke beschrijving en elke empirische vaststelling. Niemand heeft Jezus zien verrijzen. De verrijzenis is een historisch gebeuren dat door elk historisch kader breekt en erboven uitstijgt. Paus Benedictus XVI noemde de verrijzenis een mutatiesprong naar een nieuwe dimensie van leven, waarin zich een nieuw mens-zijn openbaart dat iedereen aangaat en dat een nieuw soort toekomst voor de mensen opent.
     Terecht verbindt Paulus de verrijzenis van Christus met die van alle mensen. Als Christus niet is verrezen, kunnen ook  wij  niet verrijzen en omgekeerd. Christus is verrezen als eerste van hen die ontslapen zijn (1kor 15,20). Ofwel is de verrijzenis een universeel gebeuren, ofwel bestaat ze niet. Met andere  woorden: de  verrijzenis van Christus mag niet opgevat worden als een of ander individueel lijk dat terugkeert naar de biologisch geschapen werkelijkheid. De verrijzenis van Christus verschilt wezenlijk van de opwekking van de jongeling van Naïn (Lc 7,12), het dochtertje van Jaïrus (Mc 5,41) of van de opwekking van Lazarus uit het graf (Joh 11,43). In al deze gevallen keerden deze  doden terug tot  het aardse  leven, om  na een bepaalde tijd toch terug te sterven. Als Christus verrijst en aan zijn leerlingen verschijnt, komt Hij niet uit het dodenrijk maar uit de dimensie van God en is zijn lichaam in een nieuwe wijze van zijn omgevormd. De verrijzenis van Christus is iets totaal nieuws, een nieuw soort gebeuren, een nieuwe, tot dan toe ongekende ervaring.


     Het Nieuwe  Testament levert ons twee soorten van getuigenis over omtrent de verrijzenis. Enerzijds zijn er korte belijdenisformules, anderzijds is er een verteltraditie. Een van de oudste en belangrijkste belijdenisformules vinden we bij Paulus. In zijn eerste Korintiërsbrief benadrukt de  Apostel dat hij overlevert wat hijzelf als overlevering heeft ontvangen, namelijk “dat Christus voor onze zonden gestorven is, zoals in de Schriften staat, dat Hij is begraven en op de derde dag is opgewekt, zoals in de Schriften staat, en dat Hij verschenen is  aan Kefas en daarna aan de Twaalf” (1Kor 15,3-5). Deze formule zou teruggaan op de oer gemeente van Jeruzalem omstreeks het jaar 30,

dus rond de  tijd van Jezus’ dood. In  de  belijdenisformules zijn telkens mannen aan het woord, want in de  Joodse  rechtspraak  van  die  tijd had het getuigenis van vrouwen geen waarde. Maar in de verteltraditie spelen juist vrouwen een belangrijke rol. En onder hen is Maria Magdalena wel de voornaamste.
     Op deze Paaszondag horen we dat Maria Magdalena vroeg in de morgen van de eerste dag van de week, dit wil zeggen de derde dag na de vrijdag waarop Jezus gekruisigd werd en daags na de  sabbat, naar het graf van Jezus ging en bevond dat het leeg was. Het lege graf is geen bewijs dat Christus is verrezen, maar wel een sterke aanduiding. Maria zelf denkt trouwens dat ze het lijk hebben weggenomen. Sommige moderne opvattingen zien de verrijzenis als een innerlijke of mystieke ervaring van de leerlingen, ongeacht of er een lijk is. Maar voor een echt christelijk verrijzenisgeloof is een nog aanwezig lijk gewoon ondenkbaar. Het lichaam van Jezus speelt juist een enorm belangrijke rol in de verschijningsverhalen. De verrezen Heer is geen spook maar een aanraakbaar  iemand,  herkenbaar  aan  zijn  wonden, die brood breekt met de Emmaüsgangers en vis eet met zijn leerlingen op het strand. Het lichaam van de verrezen Heer is echter een getransformeerd, vergoddelijkt lichaam, dat  door  gesloten  deuren stapt, dat plots verschijnt of weer verdwijnt.
     Maria, een beetje in paniek, verwittigt Petrus en de leerling van Jezus’    voorkeur.    Petrus    is    in     alle    verschijningsverhalen    heel belangrijk. Hij is het op wie de Heer zijn Kerk wil bouwen en Hij is dan ook de eerste die het lege graf binnengaat. Petrus ziet de zwachtels en het zweetdoek dat het hoofd van de dode Jezus bedekte. Er is geen lijk! Daarna volgt de beminde leerling: “Hij zag en geloofde”. De twee leerlingen kenden hun Bijbel. Ze wisten wat er stond in Psalm 16: “Gij geeft mijn leven niet prijs aan het dodenrijk, uw vrome laat Gij het graf niet zien” (Ps 16,10 LXX). Nu wisten ze dat dit woord vervuld was en dat de Heer werkelijk was opgestaan! Nu begrepen ze wat Hij hun al die tijd voorspeld had, dat Hij de derde dag zou verrijzen. In hun hart wordt het mosterdzaadje van het geloof geboren dat ontkiemen zal en vanaf Jeruzalem de hele wereld zal veroveren: “Christus is opgestaan op de derde dag, zoals in de Schriften staat”. Er is iets nieuws begonnen, iets kleins maar van een overweldigende kracht. De  dood, die ontstond vanuit de arrogantie van de mens die zelf als God wilde zijn, is tenietgedaan. Jezus is uit die lijn van de dood gestapt. De liefde van God, die  naar de mens was afgedaald, heeft getriomfeerd over zonde en dood. Hij is opgestaan! De poort van  het  paradijs  is heropend. In het veld staan weer bloemen, de roep van de tortel klinkt over het land (Hoogl 2,12). Er klinkt een nieuw lied: “Christus is verrezen, alleluia!”
Br. Guerric Aerden ocso    Abdij van Prébenoît