Homiloe Eenendertigste zondag C 2022

 

 

 

 

 

 

 

 

Lc 19, 1-10    Wijsh 11,23-12,2 2    Tess 1,11-2,2

De geschiedenis van Zacheüs is een steengoed verhaal. Alleen een rasschrijver als de heilige Lucas kan het zo geniaal componeren: personages en handelingen, tijd en ruimte, perspectieven en motieven: alles staat met elkaar in verband binnen een eenheid van slechts tien verzen. Bovendien mondt het verhaal uit in een grote boodschap: “De Mensenzoon is gekomen om te zoeken en te redden wat verloren was”. Voor de aandachtige lezer
liggen de thema’s voor het oprapen. Zo is er bijvoorbeeld het thema stijgen en dalen. Zacheüs klimt in een boom, klimt weer naar beneden, maar staat recht als hij tegenover Jezus zijn goede voornemen bekend maakt (slecht vertaald met ‘hij trad op Jezus toe’, dit moet zijn ‘Zacheüs staat daar en zegt tot de Heer’). Andere thema’s zijn de relatie menigte en individu, ontmoeting en gastvrijheid, zonde en bekering, zoeken en gevonden worden. Het verhaal van Zacheüs past eigenlijk in het rijtje zoekparabels in hoofdstuk 15 van Lucas: het verloren schaap, de verloren drachme en de verloren zoon. Nog een ander thema dat Lucas nauw aan het hart ligt, de tegenstelling arm en rijk, komt goed uit de verf in het verhaal. Laten we daar even bij stilstaan.
      Zacheüs is een rijk man. Hij is in zekere zin de antipode van de rijke jongeling uit het voorgaande hoofdstuk, die zeer ontsteld was toen Jezus hem zei: “Eén ding ontbreekt u: ga verkopen wat ge bezit en geef het aan de armen” (Lc 18,22). Wat die jongeling niet over zijn hart krijgt, doet Zacheüs: hij deelt zijn rijkdom uit aan de armen. De rijkdom van Zacheüs heeft overigens alles te maken met zijn woonplaats en met zijn beroep. Hij heeft zijn fortuin wellicht op minder fatsoenlijke wijze vergaart als de rijke jongeling.


      Jericho, de palmenstad, ligt ten westen van de Jordaan in een waterrijke oase op niet minder dan 260 meter onder de zeespiegel. Lager kun je het haast niet bedenken. Het heeft een zeer aangenaam klimaat. In Jezus’ tijd was het een drukke handelsstad op de grote noord-zuid karavaanroute van Damascus naar Egypte en Arabië. Douanebeambten hadden er een vette post, zeker als je hoofd van de dienst was. De Romeinse bezetter eiste van de oppertollenaar Zacheüs alleen een vast bedrag, de rest mocht hij in eigen zak steken. Zo had hij fortuin gemaakt. Dat maakte hem natuurlijk bijzonder onsympathiek bij zijn volksgenoten. Die zagen in die kleine man niets anders dan een ordinaire collaborateur, een zondaar van de ergste soort. De omstaanders die verbijsterd uitroepen: “Hij is bij een zondaar zijn intrek gaan nemen” hebben bij het recht eind. Hoe is het mogelijk dat Jezus zoiets doet!


      Een bijzonder element in het verhaal is de vijgenboom waar Zacheüs inklimt om Jezus beter te kunnen zien. Deze vijgenboom wordt vandaag nog altijd getoond aan de pelgrim of toerist die Jericho bezoekt, tenminste een loot van een loot van de boom van toen. Het gaat om een wilde vijgenboom, een ficus sycomorus of moerbeivijgenboom. In tegenstelling tot de echte vijgenboom groeien de vruchten aan de stam en zijn veel kleiner en minder smakelijk. Het waren de vijgen voor de armen. Zacheüs valt letterlijk als een rijpe vijg uit die boom in de schoot van de armen. Het thema van de vijgenboom en het thema arm en rijk komen hier dus samen.
      En daar houdt het thema niet op, want Zacheüs stelt een genereus gebaar tegenover de armen. Als Jezus zichzelf bij hem uitnodigt bestemt hij de helft van zijn bezit voor hen. Het is bijna te veel om volgens de Joodse gevoeligheid nog als een grote weldaad te worden beschouwd. Bovendien wil Zacheüs viervoudig vergoeden wat hij zijn cliënteel te veel heeft afgeperst. De joodse wet schrijft voor dat je onrechtmatig verworven bezit moet teruggeven, vermeerdert met één vijfde van de waarde (Lev 5,24). Waarom gaat Zacheüs zo ver over de limiet van de Joodse voorschriften? Hij doet dit ongetwijfeld omdat hij in Jezus zijn ware schat heeft gevonden. Bij die nieuw ontdekte rijkdom valt zijn materiële welvaart in het niet.
      Zacheüs heeft niet alleen zijn schat gevonden, hij is zelf ook gevonden. Hij is teruggevonden als een zoon van Abraham. ‘Zoon van Abraham’ is een beladen term. Abraham is een centrale figuur in Genesis, de grondlegger van het monotheïsme, de eerste van de patriarchen en de stamvader van Israël. Zijn naam betekent ‘vader van een menigte’ en aan hem deed God zijn belofte van een talrijk nageslacht. Maar in het vroege christendom was er een kritiek op dat al te biologisch verstaan van die afstamming van Abraham. Paulus noemt Abraham daarom ‘vader van het geloof’. En bij Johannes levert Jezus kritiek op de Joden die zich voor laten staan op hun afstamming van Abrahams zijn van: “Wij zijn van Abrahams geslacht en nooit iemands slaaf geweest” (Joh. 8,33). Jezus ontkracht die woorden: “Al wie zonde doet is slaaf van de zonde. Slechts als de Zoon u vrijmaakt zult ge werkelijk vrij zijn. En als ge echte zonen zijt van Abraham doet dan ook de
werken van Abraham” (Joh. 8,35-36). Door Zacheüs nu als zoon van Abraham te bestempelen, bevestigt Jezus hem in zijn vrijheid en waardigheid. Hij is bevrijd van zijn verslaving aan geld en gewin. Hij is evengoed een waardig kind van God. En zo is dit huis ‘heil’ ten deel gevallen, soteria in het Grieks, yeshua of Jezus in het Aramees.
      De Mensenzoon, dat is de Zoon van God die mens geworden is om de mens te redden uit de afhankelijkheid van de zonde, is immers gekomen om te zoeken en te redden wat verloren is. De heilige Lucas heeft dit  schitterende verhaal geschreven opdat wij ons met Zacheüs zouden vereenzelvigen. Ook wij dienen op te klimmen en ons in te spannen om Jezus te kunnen zien. Vervolgens moeten ook wij uit de boom van ons comfort en onze zelfgenoegzaamheid vallen in de schoot van de armen. En tenslotte mogen wij ons laten optillen door de Heer als kind van God. Het water van Gods genade stroomt naar de laagste plek, naar de nederige en zachtmoedige mens. In de oase van Jericho zullen wij tot bloei komen. Want daar worden wij door Jezus gevonden zoals we in werkelijkheid zijn.
broeder Guerric Aerden ocso