Homilie Eenentwintigste zondag C 2022

 

 

 

    Jes 66,18-21    Hebr 12,5-7.11-13    Lc 13,22-30

« Wie zal gered worden ? » Deze vraag, zusters en broeders, hield de mensen van Jezus’ tijd danig bezig. Wie zal het Rijk van God binnengaan? Wie komt in de hemel? Tot voor kort was dit eigenlijk ook de vraag die veel mensen uit onze streken bezighield. De hemel en de hel waren populaire thema’s in de predicatie van pastoors en predikanten. Als je het goede doet, kom je bij God terecht en ben je safe, als je het kwade doet, wacht je de ketel vol kokende pek in de hel. Alles werd daarbij zo’n beetje in twee perioden ingedeeld met de dood als grens: de huidige tijd en het eeuwige leven daarna.

Vandaag schijnt de vraag ‘wie zal gered worden’ niet meer relevant. Het geloof in een eeuwig leven is naar de achtergrond gedrongen. We zweren bij het hier en nu. We denken eerder na hoe we de aarde gaan redden. We denken ook af en toe wel na over de dood en over wat er nadien met ons en onze dierbaren gebeurt, maar het beïnvloedt maar weinig onze huidige manier van leven en handelen. Zijn we iets kwijtgeraakt misschien? Het geloof in een rechtvaardig oordeel dat de goeden beloont en de kwaden straft, was alleszins een pedagogisch middel om mensen op het rechte pad te houden. De mens die noch in God, noch in het eeuwig leven gelooft, heeft alleen zichzelf als norm. Is dat wel genoeg? De mens is een ambigue realiteit, engel en beest tegelijk. Door de band genomen is de mens eigenlijk nogal destructief, wreed zelfs en uitermate egoïstisch. Er zijn veel goede mensen, ongetwijfeld, maar de geschiedenis van onze oorlogen, van de slavernij en de uitbuiting, vertelt toch een ander verhaal. Nee, de mens aan zichzelf overgelaten is reddeloos, alle humanisme ten spijt. De mens verkeert, met zichzelf alleen zonder God, niet in goed gezelschap.



In de Mens Jezus heeft God ons een model getoond van ware menselijkheid. “Ecce Homo, zie de Mens.” Houd je ogen gericht op Jezus, hoorden we vorige week in de Hebreeënbrief. Maar in Jezus is niet alleen de mens maar ook God aanwezig. In Christus is de godheid in heel haar volheid lijfelijk aanwezig, leert ons de Kolossenzenbrief (5,9). In Christus kunnen wij tot volmaaktheid komen. In Christus leren wij niet alleen het ware mens-zijn maar worden wij zelfs vergoddelijkt. Het doel van een mensenleven is
trouwens niet om ‘goed’ te worden, maar om ‘God’ te worden. De nadruk die de prediking van hemel en hel vroeger legde op de moraliteit en de ethiek, was een beetje al te eenzijdig. De vraag om gered te worden betreft niet alleen, en zelfs niet in de eerste plaats, ons moreel gedrag. Want dan zou christendom neerkomen op een soort zelfredzaamheid, een variant van het ego. Gered worden is een passief werkwoord. De mens die aan zichzelf overgelaten reddeloos is, wordt gered door Christus, de Redder en Verlosser. Gered worden is ook niet iets van alleen na de dood. Gered worden is uiterst actueel en voor hier en nu. De oude monniken hebben dit altijd zo begrepen en toegepast.

Redding, in het Grieks soteria, was een doelstelling van de eerste monniken. De monnik ging naar een ervaren abba met de vraag: “Wat moet ik doen om

gered te worden?”. De oudvader gaf de jongere monnik dan een woord of kleine levensregel mee, bijvoorbeeld: “Oordeel niemand, houd je tong en je buik in bedwang, zit neer in je cel en je cel zal je alles leren”, enzovoort.
Gered worden was ook synoniem met de uitdrukking “aan God behagen” of “het heil verwerven”. God vrezen werd daarbij altijd als het begin beschouwd van de redding. “Ontzag hebben voor de Heer’ (timor Domini) is de bijbelse manier om te zeggen dat men God in zijn leven begint toe te laten, dat God voor die mens een levende realiteit wordt, een partner waarmee hij voortaan rekening houdt en die hij ook leert liefhebben. De Vreze Gods wordt mettertijd liefde voor God, caritas-liefde, een liefde die uiteindelijk alle vrees
buitensluit. “Ik vrees God niet meer”, zei abba Antonius tegen zijn leerlingen, “ik bemin Hem”.

‘Gered worden’ slaat niet alleen op het verstand, of alleen op deugden en morele attitudes. Gered worden is niet een kwestie van het in je hoofd allemaal goed op een rijtje hebben en de juiste theologische antwoorden kennen. Het is ook niet weten wat de zin van het leven is, waarom er kwaad is en waarom men doodgaat. Met heil en redding is de hele mens in het geding, lichamelijk, psychisch en spiritueel. Redding of heil betekende voor de oudvaders “een verruimd hart hebben, voluit ademhalen, innerlijk vrij
zijn, helemaal gezond zijn, fysiek, psychisch en spiritueel”. Jezus is de Redder en via Hem krijgt een mens toegang tot de vrede van het hart, tot vrijheid en vreugde, tot geloof, hoop en liefde. Maar er moet wel iets gedaan worden. “Wat moet ik doen om gered te worden”, vraagt de monnik aan zijn geestelijke vader. En dan krijgt hij een concrete kleine levensregel ‘om te doen'.

De vraag “zijn het er weinig die gered worden” stelt iemand aan Jezus op het moment dat deze naar Jeruzalem trekt, van dorp tot dorp lerend en onderrichtend. De tocht naar Jeruzalem is bij de evangelist Lucas het grote raamwerk waarbinnen hij zijn verhaalstof groepeert. Die tocht geeft aan al wat Jezus zegt en doet een oriëntatie: Jeruzalem is het doel. De levensweg is wezenlijk een doorreis, een Pascha. En dat is ook het eerste dat Jezus de mensen leert. Het aardse, het materiële is geen doel op zich. Blijf niet staan bij het hier en nu, hoe wezenlijk dit ook is, maar ga verder, beweeg, wees een nomade van hart. Het doel is het huis van de Vader in het Patria. Niemand die aan de deur van dit huis klopt wil toch dat verschrikkelijke woord te horen krijgen: “Ik ken je niet, Ik weet niet waar je vandaan komt!” Je mag dan nog al je prestaties beginnen op te sommen, het zal je niet baten. “Ik
weet niet wie je bent, ga weg van mij.” Wie wel binnengelaten wordt is degene die met Jezus de tocht naar Jeruzalem gemaakt heeft. Die door Jezus’ dood en verrijzenis is meegetrokken en als nieuw gedoopte paasmens voor God verschijnt. Deze mens zal aanzitten aan het festijn van Gods Koninkrijk van liefde. Deze mens zit nu al aan de tafel van de Heer en eet en leeft van diens woord en brood.

Br. Guerric ocso