Homilie Zestiende Zondag C 2022

 

 

Zestiende Zondag C Gen 18,1-10a Kol 1,24-28 Lc 10,38-42

“Vergeet de gastvrijheid niet”, lezen we in de Hebreeënbrief, “door haar hebben sommigen zonder het te weten engelen onthaald.” (Hebr. 13,2) Dit vers verwijst naar het verhaal van Abraham bij de eik van Mamre dat we hoorden in de eerste lezing. Abraham en zijn vrouw Sara ontvangen op het heetst van de dag drie mannen, die zij het beste van wat ze in huis hebben aanbieden: rust en water, maar ook een maaltijd van vers brood en mals kalfsvlees. Bij gastvrijheid hoort een maaltijd. En daarbovenop schenkt Abraham zijn luisterende nabijheid, hij komt bij de gasten staan terwijl zij eten. Wat kun je de gast meer aanbieden dan je gezelschap en je aandacht?
In dit oud-oosters verhaal is er met betrekking tot de gasten een vreemde afwisseling van meervoud en enkelvoud. Soms gaat het in de tekst om één persoon, soms om drie personen. De traditie heeft hierin een openbaring herkend van de Ene en Drie-ene God die Abraham de belofte van een nageslacht doet. “De gastvrijheid van Abraham” is dan ook de naam van de beroemde Triniteitsicoon van de veertiende-eeuwse Russische iconenschilder, Andreï Roublov, die drie engelen afbeeldt die in een kring rond een lage tafel zitten, met op de achtergrond het huis van Abraham en de eik van Mamre. Zonder het te weten heeft Abraham door zijn beoefening van de gastvrijheid engelen onthaald, personificaties van God zelf. Iedere toevallige gast kan met andere woorden een boodschapper zijn die God speciaal naar jou toegestuurd heeft met een bijzondere boodschap. In de gast ontvangt men inderdaad God zelf en krijgt men wederkerig iets bijzonders.


Deze overtuiging heeft het christendom een grote waarde laten toekennen aan de gastvrijheid. Met name in de monastieke traditie kreeg de gastvrijheid prioriteit boven alle regels. Reeds de eerste kluizenaars beoefenden de gastvrijheid. Hoe streng ze ook leefden, de vastenwetten werden aan de kant geschoven als er toevallig een gast op bezoek kwam. Het mocht hem aan  geen goede zorg ontbreken en samen maaltijd houden werd bijzonder gewaardeerd.
In zijn monnikenregel echoot Benedictus van Nursia deze gastvrijheid van de woestijnvaders. “Alle gasten worden ontvangen als Christus zelf”, bepaalt hij in het 53ste hoofdstuk van zijn Regel. En wat verder schrijft hij: “Aan de ontvangst van armen en pelgrims besteedt men de grootste zorg, want in hen wordt Christus in het bijzonder ontvangen.” De identificatie van de gast met Christus is voor Benedictus geen vroom akkefietje, als je in zijn Regel leest hoe de abt en de monniken de gast dienen te ontvangen. Ze gaan hem tegemoet en buigen voor hem, ze geven hem de gelegenheid zich te wassen of tenminste toch zijn handen en voeten, ze bidden met hem en lezen hem voor uit de Schrift, het klooster moet een speciale keuken hebben waar maaltijden bereid worden voor de abt en de gasten die samen eten, er wordt een broeder vrijgesteld om zorg te dragen voor de gasten en er dient altijd een opgemaakt bed klaar te staan voor de plots opdagende gast. Want de gast komt per definitie onverwacht en gasten mogen in het klooster nooit ontbreken. Heel deze regelgeving heeft van benedictijnse abdijen in de middeleeuwen oorden gemaakt van onthaal en gastvrijheid voor pelgrims, gasten en zieken, ver voor er sprake was van een burgerlijk sociaal beleid.
In het evangelie van deze zondag is de gast geen personificatie van Christus, maar Christus zelf. En zijn gastheer zijn twee vrouwen, Marta en Maria, gezusters van elkaar, eigenlijk de twee gezichten van de ene gastheer. In eenklank met de traditie van de gastvrijheid krijgt de gast alle aandacht en wordt hem een maaltijd bereid. Wat Abraham en Sara doen in de eerste lezing, doen Marta en Maria in het evangelie volgens Lucas. Alleen is de rolverdeling iets strikter: Marta zorgt voor de maaltijd (wat Abraham en Sara samen deden) en Maria is de luisterende aanwezigheid bij de gast. Maria echter staat niet bij de gast zoals Abraham maar zit aan zijn voeten. Deze houding roept het beeld op van de leerling die in de rabbijnse traditie aan de voeten zit van de meester. Zoals bij Abraham en Sara biedt de gast aan zijn gastheer een soort tegenprestatie. Jezus schenkt zijn

woorden, die altijd woorden zijn vol kracht en leven, woorden vervuld van de Heilige Geest. Tot zover verloopt alles volgens de geijkte procedures van de bijbelse gastvrijheid. Er doet zich echter een storing voor vanwege een bepaalde frustratie bij Marta. Zij voelt zich niet lekker bij die rolverdeling waarin zij de bediening alleen op zich moet nemen. Ze wil dat haar zus haar komt helpen. En de gast, Jezus, moet haar dat duidelijk maken. Daarmee zadelt Marta haar gast plots op met een vreemde functie, namelijk die van terecht-wijzer. Het is niet aan de gast de taakverdeling van de gastheren te bepalen. Bovendien gaat Marta voorbij aan de waarde van het tegengeschenk dat Jezus biedt in de vorm van zijn woord vol leven en kracht. Marta schenkt er geen aandacht aan. Het antwoord van Jezus zet de dingen op hun juiste plaats: het bedienen van de gast is prima, maar ondergeschikt aan het luisteren naar de gast. Een luisterend oor is beter dan de beste maaltijd. Maria heeft het beste deel gekozen. Hiermee wil Jezus beslist niet zeggen dat de maaltijd die men de gast wil voorzetten geen waarde heeft en dat de bediening achterwege kan blijven. Wel accentueert het mensgeworden Woord van de Vader dat luisteren naar zijn woorden vol leven en kracht veruit te verkiezen is boven een drukke maaltijd. Deuteronomium waarschuwde de Israëlieten reeds “dat zij moeten beseffen dat een mens niet leeft van brood alleen, maar van alles wat uit de mond van God komt (Dt 8,3).
Gastvrijheid is voor christenen een heilige plicht. In de vreemde en toevallige gast ontvangen zij Christus. Een luisterend oor is het beste wat zij de gast kunnen schenken. En onverwacht zullen zij beloond worden met een bijzondere boodschap.

Br. Guerric Aerden ocso