Homilie Vierde paaszondag B-jaar

 

 

 

 

 

 

 

 

Hand.4,8-12   1 Joh.3,1-2     Jo 10,11-18

Wie van u heeft niet ooit eens de fascinatie ondergaan van een opgaande zon? Imponerend, schitterend, vooral wanneer men die zonsopgang heeft afgewacht vanaf de laatste nachtwake, over het eerste ochtendgloren tot aan het rijzen van de vuurrode zon aan de kim. Niet te verwonderen dat de mensheid in dit natuurfenomeen een symbool heeft gezien met vele betekenissen. In één van die betekenissen begroet de jonge Kerk in de opgaande zon de Christus, en meer bepaald, de openbaring die in Christus haar volheid bereikt. Verre schemeringen uit het oude verbond, flitsen aan de horizon van de profetische tradities, stralen die fonkelen in de wijsheidsliteratuur van Israël bundelen zich, culmineren naar een schittering die Paulus noemt: de volheid van de tijd (Gal.4,4), of de volheid van hem die alles en allen vervuld (Ef.1,23). De komst van Christus in de tijd, van geboorte tot verrijzenis, is dan die rijzende zon aan het zwerk, die als een held stralend zijn baan gaat. Niets is voor zijn lichtgloed verborgen (Ps.19,6-7).

Horizonten versmelten in die cruciale zonsopgang, d.w.z. bijbelse thema’s, verhalen en geschiedenissen voegen zich samen onder de noemer ‘Christus’. Geen andere naam onder de hemel is aan ons mensen gegeven waarin wij gered moeten worden, dan die van Jezus Christus (Hand.4,12).
Ook het thema van Gods herderschap is een voorbeeld van zo’n horizonversmelting. Het evangelie van de goede herder krijgt zijn volle klankwaarde slechts wanneer de grote pastorales van de profeten op de achtergrond mee resoneren. Staat u mij toe enkele van die beroemde herdersliederen voor te dragen:
Jesaja:    Hier is de Heer, komend in kracht
Als een herder zal Hij zijn kudde weiden;
in zijn arm brengt Hij de lammeren samen
en draagt ze aan zijn borst (Jes.40,10-11).
of Jeremia: Volkeren, hoor het woord van de Heer,
Hij die het volk van Israël verstrooid heeft,
verzamelt het weer,Hij hoedt als een herder zijn kudde. (Jer.31,10).
en tegenover de slechte herders die slechts huurlingen zijn, betoogt Ezechiël:
Zelf zal Ik mijn schapen weiden en ze zelf een rustplaats wijzen,
godsspraak van de Heer.
Het verloren dier zal Ik zoeken,
het afgedwaalde terughalen,
het gewonde verbinden,
het zieke sterken,
de vette en sterke dieren bewaren;
Ik zal ze weiden zoals het hoort (Ez.34,15-16).
Het moge duidelijk zijn dat Jezus dié messiaanse herder is, waar het joodse volk, waar de hele mensheid, eeuwenlang naar heeft uitgezien. De verre horizonten van allerlei herdersthema’s versmelten tot het ons welbekende evangelie van de ‘goede herder’. Maar Johannes vult de oude verwachting aan met enkele verrassende beelden.
Voor het vierde evangelie is de kenmerkende kwalificatie van onze herder Jezus, zijn zelf-vergeten zorg. Hij geeft zijn leven voor zijn schapen. Letterlijk staat er, hij legt zijn leven af, waarmee Johannes het vrijwilligheidskarakter van Jezus’ levensgave onderstreept. Zo’n levensgave van de herder is nieuw en ongehoord! Noch het eerste testament, noch een andere bron, zelfs niet de synoptici, steunen dergelijke levensgave van de herder. Alleen het historische feit van Jezus’ kruisdood die Hij reeds in het tiende hoofdstuk van Johannes bewust en vrijwillig beaamt, geeft aanleiding tot het beeld van een leven-gevende herder.
Jezus is dan ook de góede herder: ook deze toevoeging is nieuw t.o.v. het oudtestamentische herderschap. ‘Goed’ is niet een melig toevoegsel bij herder, alsof Jezus een zachtgekookt eitje zou zijn. Goed zijn betreft een wezenseigenschap van de herder Jezus. Goed en kwaad, zo werd ons onlangs voorgelezen in het nachtofficie, zijn in de bijbel geen louter ethische begrippen, geen waarden temidden van andere waarden. Bij de schepping gaf de Heer zijn indruk niet weer met het woordje ‘prachtig’ of ‘indrukwekkend’ maar met ‘goed’. Hij zag dat het goed was. God is niet onder de indruk van grootsheid, luister of mysterie. Hij is onder de indruk van goedheid. Goed is leven, kwaad is dood. Het verschil tussen goed en kwaad is even groot als het verschil tussen leven en dood. De herder Jezus is goed omdat Hij bron is van levend water, van rust en zorgzaamheid. Hij is goed omdat Hij zijn schapen kent, bijbels betekent dit dat hij ze bemint en ze tracht te ontrukken aan het verderf. Maar dat Hij dit doet door de prijsgave van zijn eigen leven, betekent een omkering van waarden. Jezus verslaat de dood door zijn dood: De dood is verslonden, schrijft Paulus, de zege is behaald; dood, waar is je overwinning, dood, waar is je angel? (1Kor.15,55).
In het kennen is er ook wederkerigheid. “Ik ken de mijnen en de mijnen kennen Mij”. Betekent dit niet dat onze relatie tot Jezus en tot elkaar eigenschappen dient te vertonen van het goede herder zijn? Moeten ook wij niet bij elkander zijn in zorgzaamheid, in een begrijpend en liefdevol engagement?
Vijftien jaar geleden mocht ik in het ziekenhuis te Rotterdam een vriendelijke oude man ontmoeten die leukemie had. Hij kwam 2 tot 3 keer per week een halve dag naar de kliniek om aan een ingewikkelde machine zijn bloed te laten zuiveren. Hij vertelde me over zijn ziekte, maar ook over zijn vrouw thuis, die zowel Parkingson als Altsheimer had en tot vrijwel niets meer in staat was. Híj zorgde dus voor haar. Hij zorgde ook voor de maaltijden, twee in plaats van drie, omdat het zo’n klus was voor hem. Hij vertelde het niet zeurderig maar met een glimlach. Een voorbeeld van goed herderschap. Laten ook wij, zusters en broeders, die hopelijk in minder zorgelijke omstandigheden leven, hoeders zijn van elkaars geluk. Dat wij elkander goed doen en elkaar ten minste de gave schenken van een vriendelijk gelaat. Moge dan de zon van Christus stralend opgaan in onze harten, op deze dag van de goede herder en alle dagen van ons leven. Amen.

broeder Guerric