Homilie tweede Paaszondag B Hand 4,32-35

 

 

 

 Tweede Paaszondag B Hand 4,32-35    1 Joh 5,1-6     Joh. 20,19-31

Beste vrienden, de verrijzenis van Jezus is geen feit dat je zomaar voor waar kunt aannemen. Twijfels zijn in dit geval toch wel normaal. Het geloof in de verrijzenis roept in onze tijd van wetenschappelijke feiten en zekerheden veel vragen op. Lijkt die verrijzenis niet eerder op “wishful thinking”?
      De apostel, die wij allemaal kennen met zijn bijnaam „de ongelovige“, en die de hoofdrol speelt in het Evangelieverhaal van vandaag, toont ons dat dit geen probleem is van onze tijd alleen. Hij maakt ons duidelijk dat die moeilijkheden met het geloof in de verrijzenis reeds bestonden onmiddellijk na de gebeurtenis zelf, ook voor die leerlingen die tot de harde kern van Jezus’ vrienden behoorden. Daarom zou ik die Thomas toch eens van naderbij willen leren kennen. Wat weten we eigenlijk over hem? Zeker datgene wat we vandaag hebben gehoord en ons zeer vertrouwd is. Maar kennen jullie ook de twee-drie andere plaatsen in het Evangelie van Johannes waar Thomas wordt vernoemd?  Telkens weer stelt hij vragen en spreekt hij datgene uit wat ons vandaag eveneens bezig houdt. Thomas is de modernste van alle apostelen: hij zou als het ware onze spreekbuis kunnen zijn.  


      Thomas komt voor het eerst aan het woord als Jezus te horen krijgt dat zijn vriend Lazarus op sterven ligt. Jezus gaat op weg naar Jeruzalem, alhoewel Hijzelf en zijn leerlingen maar al te goed weten dat er daar religieuze autoriteiten zijn die Jezus’ dood eisen en plannen. Daarom zegt Thomas tegen de andere leerlingen: “Laat ons met Hem meegaan om samen met Hem te sterven.” (Joh. 11,16) Kennen we dergelijke impulsieve en overtuigde uitspraken ook niet uit ons eigen leven? Ogenblikken en situaties waarin ook wij de meest gewaagde beslissingen nemen. Bijvoorbeeld de keuze om met een levenspartner te huwen of om in het klooster te treden; of de keuze om een heel specifieke opdracht uit te voeren of om met groot elan en ongebreidelde wilskracht een bepaald doel na te streven. Zo van ‘dat wil ik echt en alles moet daarvoor wijken’. Zo was Thomas ook Jezus achterna gelopen. En vandaag leren we hem dan kennen als de leerling die vragen stelt, die dingen in twijfel trekt en onzeker wordt.
      Iets gelijkaardigs gebeurde ook bij het laatste avondmaal, toen de leerlingen door Jezus werden ingelicht over het verdere verloop van de gebeurtenissen. Jezus zei toen: “Jullie kennen mijn opdracht en jullie weten waar ik heen ga.” Waarop Thomas de vraag stelt die de anderen zich wellicht ook allemaal stelden: “Heer, wij weten niet waar Gij heengaat, hoe zouden wij dan de weg kennen?” (Joh. 14,5)  Alles wat Thomas had gepland om samen met Jezus te doen, al zijn grootse plannen – of misschien was het wel zijn hoogmoed – is op die avond als een kaartenhuis ineengestort. Wat voorheen zo vanzelfsprekend en helder was, is nu helemaal troebel en onmogelijk geworden. Ook voor ons, gelovigen, zijn er momenten waarop we alles in vraag stellen, waarop alles op drijfzand lijkt te berusten. De huidige pandemie met gesloten kerken en gereduceerde deelname aan liturgische vieringen, roept bij sommigen dergelijke geloofstwijfels op. Als mensen zich niet zondag na zondag kunnen voeden aan de liturgie, vertonen ze algauw ondervoedingsverschijnselen op spiritueel vlak. Een negatieve stemming gaat dan overheersen, waar ze geen weerwerk tegen hebben. Christenen die afgesneden worden van de bron, verkwijnen en tenslotte haken ze af. Heel je leven heb je geloofd en heb je met volle overtuiging je geloofsbelijdenis uitgesproken. En dan plots krijg je bericht dat je ongeneeslijk ziek bent, dat een geliefd iemand sterft, dat je door eigen mislukking alle zekerheden kwijt bent. Heel je Godsvertrouwen wordt dan onderuit gehaald: “Heer, wij weten niet waar wij heen moeten gaan. Ik zie de weg niet meer, het is allemaal zo donker, zonder licht!”  
      In een dergelijke situatie spreekt Thomas dan de woorden uit van het Evangelie van vandaag. Na de catastrofe van het kruis, als hij de eerste berichten hoort over Jezus’ verrijzenis, spreekt hij de woorden uit die we allemaal kennen: “Alleen als ik de wonden van de nagelen in zijn handen zie, en als ik mijn hand in zijn zijde kan leggen, zal ik het geloven.” (Joh. 20,25)  Zouden die woorden niet evengoed uit onze mond kunnen komen? We horen de boodschap wel, en ze wordt bevestigd door vele getuigen, maar toch, we willen er onszelf van overtuigen, we willen begrijpen wat uiteindelijk niet te begrijpen valt. Ook Thomas wil met eigen handen aanraken wat anderen hem zeggen. Wie vandaag voelt niet de nood om geliefden aan te raken, die omwille van veiligheidsvoorschriften op afstand moeten blijven? We voelen allemaal de nood om aan te raken en door de aanraking terug contact te krijgen met de werkelijkheid.  
      Thomas heeft begrepen dat je de verrezen Heer alleen kunt ontmoeten als je zijn wonden ziet en aanraakt. Hij heeft reeds een vermoeden dat je de verrezen Heer niet kunt ontmoeten zonder je diepgaand in te laten met diens aardse leven, met diens woorden en daden. Elk geleefd leven laat littekens na. Wil je iemand ten diepste kennen en ontmoeten, dan moet je die littekens kunnen strelen en aanraken. Niet voor niets legt Thomas de vinger op de wonde. Probeer je die wonden te verbergen, dan zou het geloof leeg en oppervlakkig zijn. Want het zijn juist de wonden die het ons geloof zo moeilijk maken maar die het ook zijn diepte geven – al die kwetsuren, het onrecht, ziekten, mislukking, het lege graf. Waarom toch dat alles? Waarom God, waarom?
      Als ik de verrezen Heer zie met zijn wonden in handen, voeten en zijde, dan voel ik dat God niet voorbijgaat aan de open wonden van ons leven, maar dat Hij ze mee draagt. Hij geeft ons alleen de kracht om die wonden te laten helen tot mooie littekens. Hij geeft ons de kracht om in de scheuren van ons leven bloemen te laten bloeien. Hij geeft ons de kracht om onze wonden om te vormen tot bronnen van nieuw leven. Dat beseft Thomas goed. En daarom gaat het hem op het laatste ook niet meer om het ‘begrijpen’. Neen, de wonden zijn hem genoeg: zij brengen hem tot het besef wie voor hem staat: “Mijn Heer en mijn God!” (Joh. 20,28) En hij begrijpt ook, dat de beslissende daad in het leven niet door ons wordt uitgevoerd, maar dat God zelf die aan ons voltrekt. Zalig zijn zij die niet denken dat ze de wereld en het leven zelf onder controle hebben en zalig zij die niet alleen maar op zichzelf vertrouwen. Neen, zalig zijn veeleer diegenen die hun hoop op de liefde van Jezus bouwen, want die zullen leven bezitten, en wel in overvloed.
Amen.    

Br. Guerric ocso