Homilie 18'zondag jaar C 2019

 

 

Pred. 1,2; 2,21-23    Kol. 3,1-5.9-11    Lc. 12,13-21

Het statement waarmee Jezus zijn parabel eindigt: ‘Schatten voor zichzelf vergaren, maar niet rijk zijn bij God’ is best confronterend voor ons, zijn leerlingen. Jezus verwijt het die verstandige boer, die zijn groot en aangroeiend bezit als een veilige levensverzekering koestert. Maar is het ook niet van toepassing op velen van ons? Rijk zijn, ‘er warmpjes inzitten’, geeft een veilig gevoel, dat is zeker, maar volgens Jezus is dat fake, boerenbedrog, een valse veiligheid. Hoe honend klinkt dan ook uit Jezus’ mond het scheldwoord ‘dwaas!’. Dwaas – ‘stuk onverstand’ vertaalt de Naardense Bijbel – want geen bezit kan je leven veilig stellen. ‘Dwaas’ noemt ook de profeet Jeremia degene die onrechtmatig rijkdom vergaart: “Als een patrijs die eieren uitbroedt die ze niet zelf heeft gelegd, zo is iemand die rijkdom vergaart, maar niet rechtmatig; op de helft van zijn dagen moet hij die verlaten en als zijn einde komt blijkt hij een dwaas’ (Jer. 17,11). Dwaas noemt Jezus in de Bergrede degene die zijn woorden wel hoort maar ze niet doet: hij bouwt zijn huis op zandgrond (Mt. 7,26), in plaats van op de rots, die Christus is. Geen bezit kan je leven veilig stellen. Leven is immers veel meer dan materieel, fysiek of intellectueel welbevinden.

Leven is wat je van God krijgt en wat op God gericht moet zijn. In de band met God verdiept het leven zich, krijgt het zijn volle zin, bloeit het open in liefde en bereikt het zijn finaliteit. Ofwel leef je in de dynamiek van de gevende en vrije liefde, ofwel schroef je jezelf vast in hebberigheid en ik-zucht. En dan ben je een dwaas.

Hoeveel energie steek je in dingen die louter jezelf en je materieel of financieel welzijn betreffen, en hoeveel in de dingen die God en het spirituele aanbelangen? Als we die balans eens voor onszelf eerlijk zouden opmaken, zouden we wellicht onthutst zijn over onze on-geestelijke gezindheid. En de aanmaningen van de heilige Paulus klinken dan als een aanklacht in onze oren: ‘Zint op het hemelse, niet op het aardse, Christus is uw leven, maakt radicaal een einde aan immorele praktijken, aan begeerlijkheid en hebzucht.’

Begeerlijkheid en hebzucht zijn het kenmerk van de oude mens, die nog niet door de genade van Christus is aangeraakt. Een verhaal uit het oude Griekenland geeft daar een beklijvend voorbeeld van. “In de tijd dat de mensen nog regelmatig met de goden omgingen, was er een koning, Midas genaamd, die in het bos een dronken sater ontmoette. Deze sater was niet de eerste de beste. Hij was de leraar van de god Dionysos, de eerste die een wijnstok plantte en de mensen de gave van de wijn schonk. Koning Midas nam de sater mee naar zijn paleis en luisterde tien dagen lang naar diens vrolijke verhalen, terwijl hij hem goed voorzag van voedsel en vooral van drank. De elfde dag vond hij het welletjes en bracht hij de sater weer bij zijn oude meester, Dionysos. Deze was zo blij met de veilige terugkeer van zijn huisleraar, dat hij koning Midas genereus wilde belonen. Hij mocht wensen wat zijn hart begeerde, en deze wens zou in vervulling gaan. Door begeerlijkheid bewogen vroeg koning Midas om alles wat hij aanraakte in goud te laten veranderen. En zo geschiedde. Op weg naar huis probeerde Midas zijn nieuwe gave uit. Hij raakte een takje aan en inderdaad, het begon algauw in goud te veranderen. En het steentje dat hij vervolgens opraapte werd in zijn handpalm een klompje zuiver goud. Extatisch van vreugde kwam Midas in zijn paleis aan, waar hij zijn dienaars onmiddellijk de opdracht gaf een feestmaal te bereiden om zijn geluk te vieren. Toen echter de koning op het eten en drinken wilde aanvallen, merkte hij dat ook dat allemaal van slag op stoot in goud veranderde. Koning Midas werd bang van zijn gave, die zich meer en meer als een vloek begon te manifesteren en hem de hongerdood instuurde, als ultiem resultaat van zijn overmatige begeerte.” Zo leert de mythe hoe voorzichtig we moeten omgaan met onze begeerten.

Bernardus van Clairvaux heeft in zijn weg van de bekering het nauwkeurig onderscheid aangegeven tussen behoefte, necessitas, en begeerte, concupiscentia. Als gevolg van de zondeval is de begeerte de limieten van onze natuurlijke en legitieme behoeften ver te buiten gegaan. De mens, die zich onder leiding van de genade bekeert, dient zijn natuurlijke en wezenlijke behoeften terug te ontdekken. En zijn pseudo-behoeften, die zijn begeerte opwekt en nog excessief worden aangezwengeld wordt door publiciteit en reclame, moet hij inperken of uitbannen. Want juist wegens die uit de band gesprongen begeerte, komt de mens niet meer toe aan zijn authentieke en levensnoodzakelijke behoeften; en deze visie van de abt van Clairvaux sluit aan bij het verhaal van koning Midas. Je stikt in het goud, maar je sterft van de honger.

De dingen die we echt nodig hebben, zijn beperkt in aantal en ze zijn veelal gratis: lucht en water, vrijheid en vriendschap, erkenning en waardering. De rest, al datgene waar de mens zie voor uit de naad werkt, noemt Prediker ‘ijdelheid der ijdelheden’, leegheid en lucht. Alles wat een mens vergaart dat hij niet zelf nodig heeft, dat komt de armen toe, dixit Bernardus. Het superfluo en superficiens, het overtollige en overbodige, moet teruggegeven worden aan de armen, niet als gift, maar als restitutie of herstelbetaling: want het hoort hen toe. De sociale leer van de cisterciënzers is op dit princiep gebaseerd. De 6,3 miljard mensen op aarde hebben ieder, ruimtelijk gemeten, 1,6 ha nodig om van te leven. Maar de gemiddelde wereldburger heeft nu een voetafdruk van 2,3 ha, dat is 43% meer dan er beschikbaar is. Dat maakt dat we de natuurlijke reserves van de aarde sneller opgebruiken dan ze zich kunnen herstellen. En de voetafdruk van de gemiddelde Belg is 4,9 ha. Als iedereen leeft zoals wij leven, dan hebben we drie planeten nodig.

‘Dwaas’, dat woord van Jezus blijft nazinderen. Laat ieder in eigen boezem kijken en doen wat nodig is om rijk te zijn bij God, in plaats van schatten te vergaren voor onszelf.