Homilie 15° zondag C 2025
Homilie 15° zondag C
Broeders en zusters,
Telkens als dit evangelie van de Barmhartige Samaritaan mij onder ogen komt, moet ik terugdenken aan een tekst die ik vele jaren geleden tegenkwam in een boekje van Pieter van der Meer de Walcheren. Hij schrijft: ‘Ik heb een nieuwe exegese van de Barmhartige Samaritaan – een parabel door Jezus uitgesproken over de liefde tussen mensen. Een mens – het kan Jezus geweest zin – ligt halfdood langs de weg. Een priester komt voorbij – hij heeft geen tijd, want hij is op weg naar belangrijker bezigheden. Een leviet komt voorbij – ook die loopt met een boog om hem heen. Dan komt een Samaritaan – een heiden – een uitgestotene – en die gaat zonder enige aarzeling rechtstreeks, vanzelfsprekend, vol menselijke deernis naar die bloedende mens en helpt hem. En – en nu is er een vierde, die niet ten tonele verschijnt: dat is de mens die thuis blijft en niet langs de weg loopt. Die vierde die thuis blijft, is een contemplatieve kloosterling. Ik kan en durf geen commentaar geven.” Tot zover Pieter van der Meer.
Ik moet zeggen – die woorden hebben mij heel wat gedaan en mijn roepingsweg fel bemoeilijkt. Ik heb geworsteld, gestreden en uiteindelijk toch gekozen om ‘thuis te blijven’. Maar nu na al heel wat jaren zogezegd ‘thuisgebleven’ te zijn, kijk ik er anders tegenaan. Is het wel zo dat contemplatieve kloosterlingen thuisblijvers zijn? Kennen zij de weg niet van Jericho naar Jeruzalem? Komen ze hun gekwetste medemens niet tegen?
Ik besef dat ik juist hier mijn gekwetste medemens heb leren kennen en ontmoeten, omdat ik er niet langer met een boogje om heen kon lopen. De gekwetste medemens, die m’n broeder is – die elke broeder is; de gekwetste mens, die ikzelf ben! Die weg van Jericho naar Jeruzalem doorkruist ons klooster van zolder tot kelder. En al zoeken we wellicht nog boogjes te lopen, uiteindelijk – als we eerlijk ons leven zoeken te leven, lukt het niet meer. Wij worden geroepen om halt te houden bij wie aan de kant ligt van de weg die we dagdagelijks gaan. Het doet me denken aan een ander woord, dat ik eveneens als heel confronterend heb ervaren. Het is een woord van Dag Hammarskjöld: “de ‘kleine’ samenhang wordt zo gemakkelijk overschaduwd door de ‘grote’. Maar zonder de nederigheid en de warmte die je moet verwerven in je relatie met anderen, in wier persoonlijk leven je bent ingevoegd, kun je niets doen voor de mensheid als geheel… Het is beter om uit heel zijn hart één mens goed te doen dan om zich op te offeren voor de mensheid.”
Maar laat ons nog even terugkeren naar Jezus’ woorden zelf. Als we de parabel goed lezen, zien we een omkering. De wetgeleerde vraagt aan Jezus: “En wie is mijn naaste?” Jezus verhaalt dan de parabel en eindigt ook met een vraag: “Wie van deze drie lijkt nu de naaste te zijn van de mens die in de handen van de rovers gevallen is?” Het lijkt misschien subtiel, maar het is een merkwaardige ommekeer: de vraag is niet meer “Wie is mijn naaste?” – maar wel “Hoe ben ik de naaste van een ander mens?” De vraag wordt aan mij gesteld: ‘Hoe word ik naaste?”
En het antwoord klinkt: “Als je medelijden krijgt en op de ander toetreedt.” Ik word de ‘naaste’ van mijn broeder, als hij toegang krijgt tot mijn binnenste, als ik mij tot in mijn ingewanden laat raken door hem. “Wij moeten de onaanraakbaarheid uit ons leven bannen.” Dit woord van Mahatma Gandhi drukt heel juist uit waarrond het hier draait. Laat ik me raken door de ander of blijf ik onaantastbaar? Durf ik dus ook lijden om de ander? Want aanraken betekent aangeraakt worden. En durven we dit
aan? Ik bedoel hier niet het spel van oppervlakkige gevoelens of emoties. Het gaat om willen liefhebben. Het gaat er om dat de ander – van wie ik de naaste mag zijn – kostbaar wordt in mijn ogen; zo kostbaar dat ik hem toelaat in mijn binnenste, dat hij zich door mij gekend weet, aanvaard voelt, dat ik luister en opensta naar hem toe. En natuurlijk houdt dat risico’s in. Want de naaste worden van een gekwetste mens betekent vaak dat ik in eerste instantie zelf gekwetst kan worden. Of laat me maar zeggen zelf gekwetst zàl worden. Maar hoort dat er niet bij? Het kan niet anders. Mensen zijn gekwetste vogeltjes, gij en ik. Het probleem is niet dat wij kwetsen. Het probleem is of wij elkaar zo nabij kunnen zijn dat wij die kwetsuren dragen, meedragen, verdragen. En juist daarin elkaar tot naaste zijn, tot steun, tot bemoediging, tot troost. Trouwens als ik eerlijk op mijn eigen leven terugkijk, dan weet ik dat liefde, dat menselijke liefde pas echt was, als ik gekwetst werd en ook de ander heb geraakt. Er is zelfs meer – die kwetsuur, die wonde, in een mensenhart is dat niet juist de opening, de poort waardoorheen onze God – vaak ongemerkt – in ons hart kan binnensluipen. En daarmee kom ik uit bij het begin van ons zondagsevangelie. Liefde van en tot God, liefde van en tot onze naaste – het gaat om één liefde.
De weg van Jericho naar Jeruzalem. Broeders en zusters, wij zijn die weg aan het gaan. Jezus moge het ons geven dat we ons door elkaar laten raken. Hij gaat ons hierin voor en Hij wil het zozeer bewerken in ons. Amen.