Homilie 27' zondag B 2021




God, Gij hebt de hele wereld geschapen
tot één wijde ruimte,
waarin de ene mens de ander nodig heeft
om ùw liefde te ervaren.
Neem uit ons hart de hardheid weg,
die in elke mens uw beeld verduistert.

Broeders en zusters,

Enkele zinnen uit het openingsgebed van deze zondagse eucharistie. Zinnen, die voor mij een sleutel werden om het evangelie van vandaag te beluisteren en zoeken goed te begrijpen. Want evident is dat niet. We kunnen dit evangelie heel onevangelisch toepassen door er formele voorschriften in te zoeken waaraan een mens moet voldoen of verboden waarmee we overtredingen kunnen constateren.
Trouwens bij de aanvang van deze evangeliewoorden krijgen we al een waarschuwing. De Farizeeën benaderen Jezus met een vraag, waarmee ze Hem op de proef willen stellen. Ze willen juist van Hem een duidelijke uitspraak, een helder voorschrift i.v.m. de mogelijkheid tot echtscheiding of nog preciezer – het verstoten van een vrouw. Maar Jezus loopt er niet in. Hij zegt niet ja of nee, maar geeft hun een wedervraag: Wat heeft Mozes u voorgeschreven?  En direct komt het antwoord: Mozes heeft toegestaan een scheidingsbrief op te stellen en haar weg te zenden. Dus zij weten het! Ze hebben een voorschrift. En dan gaat Jezus daar echt op in.
Ja, er is een voorschrift, maar dit voorschrift is er – zegt Jezus – om de hardheid van uw hart. ‘Hardheid van hart’ brengt tot starre principes.

Denken we maar aan wat Jezus zegt i.v.m. een ander voorschrift – namelijk het voorschrift van de sabbatsrust. De sabbat is gemaakt voor de mens, maar niet de mens voor de sabbat.
Ooit hoorde ik iemand zeggen over zichzelf vóór er een grote ommekeer kwam in zijn leven: ‘Ik hield méér van ideeën en idealen dan van mensen, want ideeën en idealen zijn betrouwbaar, mensen zijn zo onberekenbaar.’ Vanuit een wettische ingesteldheid gaan we naar mensen kijken en ze oordelen vanuit  regels en reglementen, waar ze al dan niet aan beantwoorden. Jezus plaatst daar iets tegenover: in het begin, bij de schepping. Jezus wil kijken naar Gods bedoeling, naar Gods droom met de mens. En dat wordt zo goed verwoord in het openingsgebed: de wereld als één wijde ruimte, waarin de ene mens de ander nodig heeft. Het leven stroomt als er een levengevend over en weer is tussen mensen, tussen man en vrouw. Het huwelijk is méér dan een contract; het is een levensgemeenschap, waarin man en vrouw een nieuw schepping worden. Ze zijn niet langer twee, maar één. Jezus antwoordt niet in categorieën van voorschriften en geboden. Hij kijkt naar het huwelijk als een instelling van Godswege tot heil van de mens: een wijde ruimte waarin de ene mens de ander nodig heeft om Gods liefde te ervaren, waarin de mens niet op zichzelf kan bestaan, maar openkomt voor het geheim van een ander.
Als Jezus zegt: Wat God dan zo heeft verbonden, moet een mens niet van elkaar scheiden. Wat zegt Hij dan? Ik las bij Marie van der Zeyde: Wanneer ik deze woorden in het Grieks goed beluister, vraag ik me af of daar een verbod mee wordt uitgedrukt. Voor mij heeft die Griekse imperatief veel schakeringen: doe dat niet, laat dat, dat moet je niet doen, doe dat toch niet, dat zou ik niet doen. In plaats van een hard en star verbod, hoor ik er bij Jezus eerder een wijze vermaning uit: ‘denk niet dat dat zomaar kán, zoiets doe je niet zonder schade. Dus neen aan de hardheid van hart, maar zoeken naar de oorspronkelijke bedoeling. Daarvoor komt Jezus op: in den beginne - de éne mens heeft de ander nodig om Gods liefde te ervaren.

Het evangelie van deze zondag geeft ons nog een tweede verhaal over de hardheid van hart. Mensen brengen hun kinderen bij Jezus, maar bars wijzen de leerlingen hen af. De leerlingen én Jezus – ook hier reageert Jezus zó anders. Voor de leerlingen zijn kinderen stoornis; daar gaan we toch geen tijd mee verliezen. Jezus reageert met verontwaardiging. Hij haalt ze naar Hem toe; Hij omarmt ze en legt zegenend zijn handen op. Ook hier wil Jezus tegen een hardheid van hart ingaan, die het beeld van God in de mens verduistert. En Hij zegt daarbij heel sterke woorden: Aan hen die zijn als kinderen behoort het Koninkrijk Gods. Voorwaar Ik zeg u: wie het Koninkrijk Gods niet aanneemt als een kind, zal er zeker niet binnengaan. Wij moeten worden als kinderen: mensen die niet op zichzelf kunnen leven, los van anderen. Ook hier klinkt: de éne mens heeft de ander nodig om Gods liefde te ervaren. Een kind kan niet alleen verder. En het heeft direct te maken met het mysterie van God zelf: God zelf is kind geworden. Wij, broeders, hoorden het onlangs nog in een tekst van Dietrich Bonhoeffer over het Magnificat: Wanneer God Maria tot zijn instrument kiest, wanneer Hij in de kleinheid op deze wereld wil komen is dat het begin van een volledige omkeer en een totale vernieuwing van alle dingen. Het is God zelf, de Heer en Schepper van alle dingen, die hier zo klein wordt, die ingaat in de onaanzienlijkheid van de wereld, die in de hulpeloosheid van een kind onder ons wil verkeren. Wij, mensen, denken aan steeds hogerop! God denkt anders: steeds dieper afdalen, in de kleinheid, in de onaanzienlijkheid – zichzelf vergetend. En op deze weg eerst ontmoeten wij God, nergens anders.

Zusters en broeders, het geheim van man en vrouw, het geheim van een kind, het geheim van elke medemens: soms is het ons tot vreugde, tot diepe voldoening, tot verrukking, soms is het ons tot een pijn, die wonden slaat, tot een echte beproeving. Maar hoe dan ook – onze wereld blijft de wijde ruimte, waarin de éne mens de ander nodig heeft om Gods liefde te ervaren. En daarom bidden we: ‘Heer, neem uit ons de hardheid weg die uw beeld in ons verduistert.’ AMEN.

 

Abt. Manu