HOMILIE 7° Paaszondag B 2018

 

Vroeg, nog diep in de nacht stond Jezus op,
ging naar buiten en begaf zich naar een eenzame plaats,
waar Hij bleef bidden. (Mc 1,35)

Zusters en broeders,

Jezus en God; Jezus én zijn Vader. Jezus steeds gericht op zijn Vader. Het diepe geheim van Jezus’ leven en ik vermoed ook van ons leven.
Jezus bad. Over de inhoud van zijn bidden spreken de evangeliën slechts sporadisch. Het Onze Vader; het jubelgebed – Ik prijs u, Vader, Heer van hemel en aarde; zijn gebed in de hof van Olijven, Jezus’ gebed op het kruis. En het gebed op het einde van het Laatste Avondmaal, waarvan we zojuist een deeltje hebben gehoord. Met die gebedswoorden laat Jezus ons binnenkijken in zijn hart, in wat Hem dierbaar is, wat Hij toevertrouwt aan zijn Vader. Laten we er goed naar luisteren. In het evangelie van deze zondag draait het daarbij om drie belangrijke woorden: eenheid, vreugde en waarheid.



Opdat zij één mogen zijn zoals Wij. De Vader en de Zoon zijn één en die eenheid verlangt Jezus ook zozeer voor zijn leerlingen. Jezus verlangt ernaar, maar beseft evenzeer hoe broos dit is. Lucas verhaalt hoe de leerlingen juist op het Laatste Avondmaal elkaar in de haren zitten over wie wel van hen de voornaamste zou zijn. En in deze gebedswoorden verwijst Jezus zelf naar Judas – de man des verderfs – over wie we in de eerste lezing Petrus horen zeggen: Hij was nochtans één van ons.
Mysterie van een mensengemeenschap, zelfs van de mensengemeenschap die Jezus rondom zich verzameld had. Eenheid is nooit een verworvenheid; eenheid is een kostbaar goed dat ons telkens moet gegeven worden. Jezus toont ons en verwoordt ons hoe die eenheid tot stand kan komen. Judas bleef tot de twaalf behoren tot op het einde van de tocht. Eenheid wordt niet bereikt door uitsluiting van wie anders is en anders doet, door louter gelijkgezindheid. Nee, gemeenschap vormen is tegenstellingen en tegengestelden met ons meedragen. Zo las ik deze week nog: gezamenlijkheid komt tot stand door elkaar in elkaars eigenheid te eerbiedigen, door echt te luisteren. Verschillen dienen niet opgeheven te worden, er moet wel over gesproken worden, zodat het leefbaar wordt. Jezus zelf vraagt daaromtrent aan zijn Vader: bewaar hen in uw Naam. En tevens zegt Hij: Ik heb over hen gewaakt. Zoals Jezus tot zijn Vader, zo mogen wij ons richten tot Hem. Bidden we hier niet elke dag: Heer Jezus, onze eenheid, zend over ons uw Geest van liefde. Eenheid in Hem, vanuit Hem, door Hem. Hij is de onderstroom van ons leven in gemeenschap. In Hem worden tegenstellingen relatief en tegengestelden broeders. Jezus drukt het nog anders uit in de afscheidsredes: Blijf in Mij, zoals Ik in u. Zoals de Vader Mij heeft liefgehad, zo heb ook Ik u liefgehad. Blijft in mijn liefde… Dit zeg Ik u, opdat mijn vreugde in u moge zijn en uw vreugde volkomen moge worden.

Zo komen we bij ons tweede woord - vreugde: opdat zij mijn vreugde ten volle in zich zouden bezitten. Broeders en zusters, Jezus zegt ‘mijn’ vreugde. Ware vreugde is zoals ‘eenheid’ een cadeau, gegeven, niet ons eigenste bezit. Het is een delen in Jezus’ vreugde. Een vreugde die het leven zoals het is, niet uitvlakt. Jezus laat ook dit weer horen: de wereld heeft hen gehaat, omdat zij niet van de wereld zijn. En Hij vraagt ook niet dat wij uit deze wereld worden weggenomen, maar dat de Vader ons bewaart voor het kwaad. Vreugde, omdat wij een Vader hebben, omdat Hij ons zijn Zoon gegeven heeft om de Heiland van onze wereld te zijn. Vreugde, omdat – zoals wij hoorden in de tweede lezing – God ons zozeer heeft liefgehad. Wij hebben de liefde leren kennen die God voor ons heeft en wij geloven in haar. Vreugde, omdat wij vanuit die liefde zelf liefdesbekwaam worden naar onze medemens toe: als wij elkaar liefhebben, woont God in ons en is zijn liefde in ons volkomen geworden.

En dan nog als laatste: Vader, wijd hen U toe in de waarheid. Uw woord is waarheid. Ook hier weer loutere gave van Godswege. Zegt Jezus zelf ons niet: Ik ben de waarheid. Onze waarheid is zijn waarheid. Hij weet zich ‘Zoon van’; Jezus leeft helemaal vanuit zijn Vader. En dat is evenzeer onze roeping, onze waarheid: kind van God, zoon, dochter van de Vader. Hoe groot is de liefde die de Vader ons betoond heeft. Wij worden kinderen van God genoemd en wij zijn het ook. Vrienden, nu reeds zijn we kinderen van God, zo lezen we in de eerste Johannesbrief. Een afhankelijk, aanhankelijk leven.

Eenheid, vreugde, waarheid. Jezus bidt erom voor ons, voor elk van ons. Laten we ons openstellen voor die gaven. Het gaat om Jezus zelf, die we ook nu weer in deze eucharistie mogen in ons midden weten en mogen ontvangen. AMEN.
Abt. Manu