tekst en onderricht mei 2015

12 mei 2015:
“En houdt dit voor ogen: Ik ben met jullie.” (Matteüs 28, 16-20)


DE VERREZENE: DE AANWEZIGE AFWEZIGE


Bijbellezing: Matteüs 28,16-20

 

De elf leerlingen gingen naar Galilea, naar de berg waar Jezus hen had onderricht,

en toen ze hem zagen bewezen ze hem eer, al twijfelden enkelen nog.

Jezus kwam op hen toe en zei: ‘Mij is alle macht gegeven in de hemel en op de aarde.

Ga dus op weg en maak alle volken tot mijn leerlingen,

door hen te dopen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest,

en hun te leren dat ze zich moeten houden aan alles wat ik jullie opgedragen heb.

En houd dit voor ogen: ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voltooiing van deze wereld.’

 Maurice BELLET, Niemand heeft God ooit gezien, Davidsfonds, Leuven, 2010, blz. 76

 Het is dan niet langer de mens die God wordt,

maar integendeel God die mens wordt:

de mens wordt, in zichzelf, die ongehoorde verhouding tussen hemzelf-zoals-hij-is,

in zijn sterfelijke en begrensde menselijke conditie,

en datgene wat elke idee of beeld of gedachte over God overstijgt.

En wanneer de mens langs déze weg God wordt,

dan zal het heel anders zijn dan door God plat te slaan

tot op het niveau van zijn eigen menselijkheid.

Het zal zijn door de God die komt, de God die in menselijkheid opduikt.

Daarom ook is het best mogelijk dat God niet eens voorondersteld wordt,

dat hij zelfs geloochend wordt

— al was het maar om de dubbelzinnigheid weg te nemen die over hem hangt —

dat hij vernietigd wordt en afwezig is.

Want misschien kan ons dan datgene te beurt vallen wat de religie,

de wijsheid en de filosofieën ons ondanks al hun grootheid riskeren te doen mislopen.

Het is ook mogelijk dat we aanvankelijk, om werkelijk in die richting te gaan,

zelfs beter zonder religie en zonder God zijn,

afwezig uit al die geloofsvoorstellingen en twisten die de hele religieuze ruimte bezetten

en waarvan onze geschiedenis bol staat.

Dat we beginnen met gewoon menselijk te zijn, zo menselijk als ons gegeven is te zijn.

Dan kan het gebeuren dat we, door een open oor en aandachtige blik,

in die menselijkheid het oneindig méér en het oneindig andere leren,

dat ons onze ware ruimte tot menselijkheid schenkt. (…)

Als God is, is hij in elke mens het lichtpunt dat aan elke rede en elke dwaasheid voorafgaat,

en dat niets vermag te vernietigen.

Misschien bestaat ‘in God geloven’ dan hierin:

geloven dat dit lichtpunt in elke mens aanwezig is.

 

Ik ben met jullie, alle dagen.

Hoe dienen we deze aanwezigheid te begrijpen? te beleven?

Hoe kunnen we deze aanwezigheid ervaren?

In ieder geval niet door ons ervaringen-verwachtend hart

te richten op buitengewone ‘tekenen’ en ‘gebeurtenissen’,

op het zgn. bovennatuurlijke en paranormale…!

En in ieder geval is Christus met ons omdat Hij in ons is.

En Hij is in ons door zijn Geest, de Geest van God, die Hem bezielde, in Hem was,

de Helper, de Trooster, diegene die ons doet geloven, hopen en liefhebben.

Die Geest is het die ons doet zijn:

de nieuwe mens, de andere Christus, beeld en gelijkenis van God.

De Geest is het die ons goddelijk doet leven

en wel naar het beeld van God zelf,

niet naar het beeld dat we van God hebben gemaakt

en waarvan we de contouren hebben uitgetekend in ons denken,

in ons theologisch, filosofisch en ethisch denken:

“Zo is God en zo moeten we zijn.”

Dat is niet wat Jezus ons vraagt de mensen te leren.

Hij vraagt ons de mensen te leren wat Hij heeft opgedragen.

En het is de Geest die ons in herinnering brengt wat Hij heeft opgedragen.

Bovendien is het geen weten wat we leren moeten, maar een zijn.

De Geest is het die zorgt dat we ‘zijn’.

Niet wijzelf zorgen daarvoor door ons gedrag aan te passen aan menselijke normen.

Wij worden niet God omdat we onszelf deze status proberen aan te meten

door een heldhaftig spiritueel leven, liefst met totale omarming van al het natuurlijke

of door een totale afwijzing van onze natuur en lichamelijkheid.

Wij worden vergoddelijkt met onze natuur en lichamelijkheid en vergankelijkheid.

Dit is de betekenis van ‘de verrijzenis van het lichaam’.

Ook ons historisch en materieel wereld-ik doet mee aan het nieuwe leven.

Het is dus dat ‘ik’ waarmee we de aanwezigheid van de Heer ervaren.

Zo verzucht Job:

Hoezeer mijn huid ook is geschonden,

toch zal ik in dit lichaam God aanschouwen.

Ik zal hem aanschouwen,

ik zal hem met eigen ogen zien, ik, geen ander,

heel mijn binnenste smacht van verlangen.

Natuurlijk: als we ons van ons geschapen zijn bewust worden en zijn,

dan weten we dat in onze geschapenheid de Schepper aanwezig is.

Als ik een schilderij bewonder, zie ik de hand van de meester.

Als ik een muziekstuk hoor, dan hoor ik de klanken die de meester bedacht,

of misschien innerlijk ook hoorde.

Als ik naar de schepping kijk, kijk ik naar het werk van God.

Niet dat de schepping God is.

De lege stoel aan tafel is niet mijn dierbare overledene.

Maar in verband met de aanwezigheid van de Heer

ben ik wel meer dan een lege stoel aan tafel of een schilderij aan de muur.

Want er is niet alleen de schepping, er is ook de incarnatie

God is in mij scheppend aanwezig.

Als ik creëer is Hij het die creëert in mij.

Als ik – om het beeld vol te houden – schilder, is Hij het die schildert in en met en door mij.

Als ik liefheb, is Hij het die liefheeft in mij.

Het is dan ook vooral in onze liefde,

zowel ons verlangen naar liefde, als ons verlangen om lief te hebben,

als ons daadwerkelijk liefhebben,

dat we de aanwezigheid van de Heer ervaren.

En het is wel in onze menselijke, natuurlijke liefdes dat we Hem aanwezig weten,

tenminste als we deze liefdes laten transformeren.

Het is best mogelijk – het is feitelijk zo – dat veel mensen, ook gelovigen,

die aanwezigheid van de Heer niet bewust zijn.

Ze ‘erkennen’ Hem niet in ‘hun midden’.

Ze vermoeden veelal niets van die aanwezigheid

en zullen – als ze zich gelovig noemen –

dan maar wachten op het mirakel dat komt.

Maar de genade betekent niet dat de Heer komt.

Hij is met ons.

De genade betekent dat we ons van die aanwezigheid bewust worden

omdat het ons gegeven is – en wellicht niet met het oog op eigen welzijn alleen –

aandacht te hebben voor de openbaring.

Genade heeft alles te maken met openbaring, bewust worden.

Maar het is meer dan het bewust worden van het weten.

God die zich aan mij openbaart is meer dan de God van horen zeggen.

En de openbaring van zijn wil is ook meer dan de geschreven wet.

Dat is de geschiedenis van Paulus.

Hij kwam tot het besef dat God met hem, in hem was.

Dat Gods Geest in hem de Geest was van Jezus, die Hij vervolgde.

Maar op welke wijze worden onze menselijke liefdes,

onze genegenheid voor mensen, onze vriendschap, onze verliefdheid nu zo getransformeerd,

dat ze voor ons tot sacrament van de aanwezigheid van de Heer worden.

Omdat de Liefde zelf in onze liefdes aanwezig is.

Zolang we zelf van onze liefdes goddelijke liefdes maken

lopen we het gevaar dat ze demonisch worden, het tegendeel van liefde zelfs.

Maar als we in onze liefdes de Liefde aanwezig weten en die aanbidden,

- dus niet onze liefdes, maar de Liefde zelf –

en onze liefdes en geliefden omwille van die Liefde leren loslaten,

dan zullen we ze getransformeerd terug ontvangen

als sacrament van aanwezigheid.