Tekst en onderricht juni 2016

14 juni 2016

 “Ook gaf Ik hun de sabbat, die het teken zou zijn
waaraan men kon zien dat Ik, de HEER,
van hen een heilig volk maak.” (Ezechiël 20, 10-31)
VOORKOMEN DAT JE EEN SLAAF WORDT
Lezing uit de profeet Ezechiël:

20, [10] Ik leidde hen dus uit Egypte de woestijn in.
[11] Ik gaf hun mijn wetten en maakte hun mijn geboden bekend,
die de mens moet onderhouden om te blijven leven.
[12] Ook gaf Ik hun de sabbat, die het teken zou zijn
waaraan men kon zien dat Ik, de HEER, van hen een heilig volk maak.
[13] Maar het huis van Israël verzette zich tegen Mij in de woestijn.
Ee kwamen mijn wetten niet na.
Ze verachtten mijn geboden, die de mens moet onderhouden om te blijven leven,
en de sabbat hebben ze schromelijk ontheiligd.
Daarom wilde Ik hun mijn woede laten voelen
en ze in de woestijn ombrengen.
[14] Maar Ik besloot dit niet te doen,
 opdat mijn naam niet ontwijd zou worden in de ogen van de volken
die er getuigen van waren geweest toen Ik hen uit Egypte leidde.
[15] Wel verhief Ik mijn hand tegen hen
en bracht hen niet naar het land dat Ik hun beloofd had,
het land dat overvloeit van melk en honing, de parel onder de landen.
[16] Want zij erkenden mijn geboden niet, kwamen mijn wetten niet na
en ontheiligden de sabbat, omdat hun hart gehecht was aan hun afgoden.
[17] Toch spaarde Ik hen, richtte hen niet te gronde
en liet hen niet omkomen in de woestijn.
[18] Daarna sprak Ik tot hun zonen in de woestijn:
‘Gedraag u niet naar de zeden van uw vaderen,
houd niet vast aan hun gewoonten
en verontreinig u niet door u in te laten met hun afgoden.
[19] Ik ben de HEER, uw God; houd u aan mijn wetten,
onderhoud mijn geboden en leef ze na.
[20] De sabbat moet heilig zijn, hij moet het teken zijn
waaraan men kan zien dat Ik de HEER, uw God ben.’
[21] Maar ook de zonen verzetten zich tegen Mij.
Ze hielden zich niet aan mijn wetten en kwamen mijn geboden niet na,
die de mens moet onderhouden om te blijven leven,
en de sabbat hebben ze ontheiligd.
Daarom wilde Ik hun mijn woede laten voelen
en mijn woede op hen koelen in de woestijn.
[22] Maar Ik hield mij in en besloot het niet te doen,
zodat mijn naam niet geschonden zou worden
in de ogen van de volken die er getuige van waren geweest
toen Ik hen uit Egypte leidde.
[23] Wel verhief Ik mijn hand tegen hen in de woestijn
en verspreidde hen onder de volken en verstrooide hen over de landen,
[24] omdat zij mijn geboden niet onderhouden hadden,
mijn wetten hadden veracht en de sabbat ontheiligd,
omdat ze hun ogen vestigden op de afgoden van hun vaders.
[25] Ook gaf Ik hun wetten die niet deugden, geboden die niet tot leven leidden,
[26] en Ik liet toe dat zij zich verontreinigden
door hun offergaven en dat ze alles wat de moederschoot opent offerden,
opdat ze verbijsterd zouden erkennen dat Ik de HEER ben.”
[27] Richt daarom het woord tot het huis van Israël, mensenkind; zeg tegen hen:
“Zo spreekt de Heer GOD:
Ook verder hebben uw voorvaderen Mij gehoond door hun ontrouw,
[28] toen Ik hen naar het land gebracht had
dat Ik hun met opgeheven hand had gegeven.
Ze keken daar naar elke hoge heuvel en naar elke schaduwrijke boom,
droegen er hun slachtoffers op, offerden er hun tergende gaven,
bereidden er hun geurige offerspijzen en plengden er hun drankoffers.
[29] En Ik zei tegen hen: ‘Wat is dat, die offerheuvel waar u naartoe gaat?’
Daarom heet zo’n plaats tot op de dag van vandaag offerheuvel.”
[30] Zeg daarom tegen het volk van Israël:
“Zo spreekt de Heer GOD: U verontreinigt uzelf door te leven als uw voorvaderen.
U vergooit uzelf aan hun afschuwelijke afgoden.
[31] Tot op de dag van vandaag verontreinigt u uzelf
door uw offergaven te brengen aan uw afgoden
en door voor hen uw zonen door het vuur te laten gaan.
En zou Ik dan antwoord geven op uw vragen, huis van Israël?
Zowaar Ik leef – godsspraak van de Heer GOD – Ik zal geen antwoord geven.

Lezing uit: Timothy RADCLIFFE, Waar draait het om als je christen bent?

De dag van de Heer werpt licht op het verschil
dat het geloof maakt in ons leven als christen.(…)
Het gebod om de sabbat te heiligen en niet te werken
is gericht op de afgoderij van het werk.
Precies zoals afgoden “het werk van mensenhanden” zijn,
zo kan werk altijd een afgod worden, een middel tot vervreemding.
De sabbat is ervoor om je ervan te weerhouden
helemaal opgeslokt te worden in het succesverhaal,
om te voorkomen dat je een slaaf wordt van productiviteit en winst. (…)
34 jaar geleden zag McCabe de sabbat als ons protest tegen de verafgoding van werk
en onze weigering daarin onze identiteit te vinden.
Zo zien veel mensen het misschien nog steeds,
maar deze afgoderij houdt ons minder in de greep.
In toenemende mate maakt de vloeibaarheid van de maatschappij
het voor veel mensen onmogelijk om zichzelf te verstaan in termen van hun werk.
Werk is eerder een bron van onzekerheid geworden.
Daarom kan de onthouding van werk een viering worden
van wat het meest duurzaam is in een liquide en onzekere wereld:
het huwelijk in Christus van God en de mensheid. (…)
De zondagse eucharistie brengt
de enige terugkerende oriëntatie van mijn leven aan het licht,
mijn thuiskomst bij God.
De sabbat herinnert je eraan waar alles om draait,
waar het om draait als je christen bent.

Duiding:

Het is absoluut noodzakelijk dat we Gods geboden
niet meer zien als morele verplichtingen of wetten
die door één of andere menselijke instantie opgelegd worden
en op een of andere wijze onze individuele vrijheid zouden inperken.
Gods geboden zijn uitingen van Zijn liefde, zijn ‘woorden van leven’,
woorden die God, zo lezen we bij de profeet Jeremia,
God in ons binnenste schrijft, in ons hart grift. (Jeremia 31)
Als Jezus in zijn afscheidsrede tot zijn leerlingen zegt:
En dit is mijn gebod:
dat jullie elkaar liefhebben met de liefde die Ik jullie heb toegedragen,
dan zegt Hij daarbij:
Dit alles heb Ik jullie gezegd
om jullie deelgenoot te maken van mijn eigen vreugde,
en zo jullie vreugde volkomen te maken. (Johannes 15)
Liefde is het verlangen dat de geliefde leeft, volkomen leeft,
een volkomen vrede en vreugde kent,
een vrede en vreugde die alleen te bereiken is in eenheid met God.
Dat leven verlangt God voor ons, mensen,
en opdat wij dat leven zouden kunnen bereiken,
geeft Hij ons ‘woorden van leven’ en geeft Hij ons Jezus,
het mens geworden ‘woord van leven’.
Na de broodrede, toen de meeste van zijn leerlingen Jezus verlaten hadden,
zegt Petrus tot Jezus:
Uw woorden zijn woorden van eeuwig leven. (Johannes 6)
Dit komt wonderwel overeen
met wat God bij monde van de profeet Ezechiël tot het volk zegt:
Ik gaf hun mijn wetten en maakte hun mijn geboden bekend,
die de mens moet onderhouden om te blijven leven.
Iets gelijkaardigs beluisteren we in het woord dat Jezus richt tot de man
die bij Hem kwam aanlopen met de vraag:
Goede Meester, wat moet ik doen om het eeuwig leven te verwerven?
Als Jezus hem dan zijn woord geeft dat luidt:
Ga verkopen wat ge bezit en geef het aan de armen.
En kom dan terug om mij te volgen,
lezen we verder in het Marcusevangelie:
Dit woord ontstelde Hem en ontdaan ging hij heen. (Mc 10)
Dezelfde reactie ontwaren we dus bij de leerlingen na de broodrede.
En het is tegen die houding dat ook God zich keert bij monde van de profeet Ezchiël:
het volk neemt de woorden van God niet aan.
Mooi is dan ook te lezen hoe God ook niet als een gefrustreerd mens wraak neemt.
Daarom wilde Ik hun mijn woede laten voelen
en mijn woede op hen koelen in de woestijn.
Maar Ik hield mij in en besloot het niet te doen…
Bij de profeet Hosea horen we dat nog puntiger uitgedrukt:
Ik zal mijn vlammende toorn toch niet koelen,
Efraïm niet opnieuw te gronde richten,
want Ik ben God, Ik ben geen mens. (Hosea 11)
Toch is er sprake van straf
en de Judeeërs die de ballingschap naar Babylonië meemaakten
hebben de inname van Jeruzalem, de vernietiging van de tempel
en de ballingschap als een straf omwille van hun ontrouw beschouwd.
Maar de goddelijke straf is ook niet te zien als een menselijk vergeldingssysteem.
Ze is veel eerder te zien als de consequentie
van een door de mens in alle vrijheid gekozen levenswijze:
het niet volgen van de weg die naar leven leidt, naar diepe vrede en vreugde.
Voor het leed dat de mens over zichzelf en over zijn medemensen brengt
dienen we God nooit verantwoordelijk te stellen.
In dit verband spreken over een straf van God en dit letterlijk interpreteren
is een even lichtvaardig misbruik van de naam van God
als het verlenen van het label ‘wil van God’ aan menselijke verordeningen.
Tegen dit laatste verzet Jezus zich:
De farizeeën en de schriftgeleerden vroegen Hem:
‘Waarom gedragen uw leerlingen zich niet naar de traditie van de oudsten,
maar eten ze hun brood met onreine handen?’
Hij zei tegen hen: ‘Treffend heeft Jesaja over u geprofeteerd,
huichelaars, zoals geschreven staat: Dit volk eert Mij met de lippen,
maar hun hart is ver van Mij.
Hun verering stelt niets voor; wat ze als ware leer brengen,
zijn voorschriften van mensen.
U laat het gebod van God los en houdt vast aan de traditie van mensen.’ (Marcus 7)
De ontrouw van het volk uit zich in het feit dat ze de geboden dus niet onderhouden,
afgoden vereren en de sabbat niet in ere houden.
Van het sabbatsgebod, dus van de sabbat zelf, wordt in de profetie van Ezchiël gezegd,
dat ze laten zien dat het volk het volk van God is, heilig,
anders dan de andere volken.
Ook van de leerlingen van Jezus moet aan hun levenswijze duidelijk te zien zijn
dat ze anders zijn dan de mensen van de wereld.
Paulus drukt het in zijn brief aan de Kolossenzen zo uit:
Als u met Christus gestorven bent en bevrijd bent van de machten van de kosmos, waarom laat u zich dan verordeningen opleggen, alsof u nog in die wereld leeft?
De christen is dus iemand die zich geen wereldse verordeningen laat opleggen,
geen wereldse dogma’s aanvaard als richtsnoer voor zijn leven.
Bij de profeet Ezechiël komt dit overeen met: geen afgoden vereren.
Want deze eredienst levert geboden af die niet tot leven leidden,
verontreinigen de mens, doet de mens offeren wat de moederschoot opent,
mensenkinderen dus, doet de ‘zonen’ door het vuur gaan.
Is er veel overtuigingskracht nodig om mensen te doen inzien
dat de door hebzucht, machtzucht en eerzucht geleide economie en cultuur
niet leidt tot geluk, diepe vrede en vreugde,
maar tot vernietiging van eigen geestelijk welzijn en gezondheid,
tot vernietiging van het milieu,
tot vernietiging van vele mensenlevens.
Maar omdat dit alles zo’n onmiddellijke zichtbare genoegdoening verschaft
en de ervaring van diepe vrede en vreugde in het mensenleven op zich laat wachten,
geeft de mens aan de afgoden van bezit, macht en eer toe,
en wordt hij de slaaf ervan, ook al noemt hij de afgodendienst ‘vrijheid’.
Voor de westerse mens is ‘werk’, ‘werken’ daarom verworden tot afgodendienst,
het verwerven van bezit, macht een aanzien,
het verwerven van een vrijheidsgevoel dat de mens niet toekomt.
‘Stil worden’, ‘verstillen’, ‘ophouden met’, in het Hebreeuws ‘sabbah’,
is daarom een verzet, een daad van vrijheid en bevrijding.
De viering van de sabbat, onze zondagsviering,
met én de eucharistieviering én het rustig dankbaar genieten van wat God ons geeft
aan vrede en vreugde door de natuur, de vrucht van arbeid en liefdevol samenzijn,
is een daad van verzet tegen een triviale wereld.