Tekst en onderricht februari 2016

9 februari 2016

“Neem en eet, dit is mijn lichaam.” (Matteüs 26, 20-30)

EEN LICHAAM GEGEVEN OM TE GEVEN

Lezing uit het evangelie van Matteüs:

26 [20] Toen de avond gevallen was, was Hij met de twaalf aan tafel.
[21] Tijdens de maaltijd zei Hij:
‘Ik verzeker jullie, een van jullie zal Mij overleveren.’
[22] Buitengewoon bedroefd als ze waren,
begonnen ze Hem één voor één te vragen:
‘Ik ben het toch niet, Heer?’
[23] Hij gaf hun ten antwoord:
‘Wie met Mij zijn hand in de schaal doopt, die zal Mij overleveren.
[24] De Mensenzoon gaat wel heen zoals over Hem geschreven staat,
maar wee die mens door wie de Mensenzoon overgeleverd wordt.
Het zou beter zijn voor die mens, als hij niet geboren was.’
[25] Judas, die Hem wilde overleveren, reageerde:
‘Ik ben het toch niet, rabbi?’
Hij zei tegen hem: ‘Jij hebt het gezegd.’
[26] Tijdens de maaltijd nam Jezus een brood,
sprak de zegenbede uit, brak het, gaf het aan zijn leerlingen en zei:
‘Neem en eet, dit is mijn lichaam.’
[27] Ook nam Hij een beker,
sprak het dankgebed uit en gaf hun die met de woorden:
‘Drink er allen uit,
[28] want dit is mijn bloed van het verbond,
dat voor velen wordt vergoten tot vergeving van zonden.
[29] Ik zeg jullie:
vanaf nu zal Ik niet meer drinken van deze vrucht van de wijnstok,
tot de dag waarop Ik met jullie
de nieuwe oogst zal drinken in het koninkrijk van mijn Vader.’
[30] Na het zingen van de psalmen gingen ze de stad uit, naar de Olijfberg.
Lezing uit: Timothy RADCLIFFE, Waar draait het om als je christen bent?
Genade maakt ons genadig.
Oosterse Christenen beweren dat genade ons zelfs knap kan maken.
Dat zou een nieuw uithangbord voor het Christendom kunnen zijn!
Genade tovert een glimlach op ons gezicht.
Dom Enzo Bianchi, prior van het klooster van Bose, schreef:
‘Persoonlijk ben ik ervan overtuigd dat het geestelijke leven
een grote invloed uitoefent op de fysieke verschijning van iemand, op zijn gezicht.
De Griekse traditie heeft het over geestelijk volgroeide monniken
als over de “mooie oude mannen”.
Ja, de dimensie van schoonheid maakt deel uit
van de samenwerking tussen genade en natuur.’
De gedachte aan deze mooie oude mannen doet me glimlachen.
Ik moet toegeven dat ik nooit bijzonder onder de indruk ben gekomen
door de schoonheid van mijn broeders. Ik moet opnieuw kijken!
Het is dus volkomen juist en mooi dat het fundamentele christelijke gebed
het delen van een lichaam is.
Jezus maakt van zijn lichaam een geschenk aan zijn discipelen.
Beter gezegd, zijn lichaam is van nature een geschenk.
De centrale handeling van het laatste avondmaal ontsluit wat het voor ons
betekent om lichamelijk te zijn.
Ik ben mijn lichaam,
dat zijn bestaan heeft gekregen van mijn ouders en grootouders en uiteindelijk van God. Een schepsel zijn is bestaan ontvangen,
niet alleen bij de conceptie maar ieder moment.
Een van de manieren waarop we God en onze ouders kunnen bedanken
voor ons bestaan, is door goed voor ons lichaam te zorgen. (…)
Voor je lichaam zorgen, fit blijven (waar je Chesterton niet op kunt betrappen),
is een kwestie van het geschenk verwelkomen dat je lichaam is,
van dankbaarheid voor je wezen.
Het geschenk van een lichaam is als sacrament het hart van ons gebed.
Het is daarom niet verrassend
dat een van de meest diepgaande wijzen waarop we tot uitdrukking brengen wie we zijn, ons lichaam aan een ander geven is.
Eenieder zegt tegen de ander: ‘Hier is mijn lichaam voor jou.’
Het is ten diepste een eucharistische handeling.
Dit klinkt misschien wat blasfemisch,
maar het verband tussen seksualiteit en eucharistie heeft een grote plek in onze traditie. De Eerste brief van Paulus aan de Korintiërs
gaat hoofdzakelijk over eucharistie en seksualiteit.
We kunnen onze seksualiteit alleen begrijpen in het licht van de eucharistie,
en vice versa.

Duiding

In zijn eerste brief noteert de apostel Johannes
het kortste en voor het geloof en de geloofsbeleving van de christen
zeker belangrijkste geloofsidee dat boven alle dogma’s verheven staat: God is liefde.
Wij hoeven dus op geen enkele andere wijze aan of over God te denken.
Of ook: al ons denken aan of over God mag uit dit ‘oer-dogma’ vertrekken.
Als christenen belijden we verder dat in het Christusgebeuren,
in het leven, de dood en de verrijzenis van Jezus van Nazaret, de Christus,
God zich aan ons mensen op een definitieve wijze openbaarde,
dus als wezenlijk liefde, en ook wat liefde wezenlijk is:
een scheppende gerichtheid op het leven en het geluk van mensen.
God heeft ons geschapen om te leven en gelukkig te zijn.
Daartoe heeft Hij ons geschapen naar zijn beeld en gelijkenis.
Dat laatste heeft uiteraard niets met uiterlijkheid te maken.
Onze gelijkenis met God is gelegen in ons wezen, in ons hart,
in het ons gegeven vermogen om net als God lief te hebben.
Dit vermogen noemen we ook de ons gegeven genade.
God toont ons zijn liefde voor ons door te geven,
door zichzelf te geven, door zijn wezen – liefde – aan ons te geven.
Ons liefhebben is inspelen op deze genade.
Liefhebben betekent voor ons ook
een gerichtheid van geest en hart op het leven en het geluk van anderen.
Het is een gerichtheid die aan ons denken, spreken, doen en laten
de kwaliteit van liefdevol verleend,
waardoor onze liefde concreet zichtbaar en ervaarbaar wordt.
En het is eigen aan de liefde om zichtbaar en ervaarbaar te worden.
Want wat niet aldus geopenbaard wordt is niet kenbaar
en voor ons eigenlijk onbestaande.
Het liefdevolle denken, spreken, doen en laten
bevat een bijzondere eigenschap, deze van ‘gegevenheid’.
In alles wat het kwaliteitslabel ‘liefdevol’ heeft,
steekt gegevenheid als bijzonderste component.
Je kunt geven wat van jou is.
Maar de gegevenheid van de liefde is deze
van geven van jezelf.
Je kunt aan een arme voedsel of geld geven.
Dat is goed en bij wijle zeer noodzakelijk.
Maar het geven van tijd en aandacht aan die arme is wat anders.
Er is een geven waarbij je zelf niet betrokken bent,
waarbij je zelfs je betrokkenheid beëindigt, afkoopt.
Je hebt geld en brood gegeven aan de deur. Dan kan die dichtgaan.
Het geven van de liefde kost iets.
We hebben het niet over een geldelijk bedrag.
We hebben het over een kost die begrippen als zelfgave,
zelfverloochening en offer in zijn betekenisveld heeft.
We kunnen het ook hebben over een blijvend engagement of inzet.
De graad van gegevenheid daarvan verhoogt daarbij
als er aan die inzet of aan dat engagement geen voordeel kleeft:
uiteraard geen financieel of materieel,
geen psychologische genoegdoening,
geen maatschappelijk of sociaal aanzien.
Dus als de gerichtheid die aan de gegevenheid ten grondslag ligt
louter het leven en welzijn van de andere is
en het loon voor die gegevenheid alleen bestaat
in de vreugde om het geluk van de ander, of soms zelfs dat niet,
maar dan soms alleen het verlangen naar het geluk van anderen,
of het in eenheid met God gedragen hopen op het geluk van anderen.
In die gegevenheid grijpt ook een transformatie van de mens plaats,
de transformatie of omvorming die eigen is aan de spirituele weg,
de omvorming van het angstige en zelfzuchtige ego,
de omvorming van de menselijke noden, behoeften en verlangens.
Ze worden niet verdrongen, vernietigd, ontkend.
Ze worden gezuiverd omdat ze een nieuwe oriëntatie kennen.
De gerichtheid op het leven en het welzijn van anderen zuivert onze verlangens.
Het verlangen om te hebben en dat mensen en dingen er zijn voor mij
wordt het verlangen om te zijn, om te zijn voor.
In de realisatie van dit verlangen, de liefdevolle gegevenheid,
realiseren we het meest onze eenheid met God, zijn we het meest met God één.
Als we leven vanuit die eenheid met God, met ons wezen,
dan kunnen we op ieder moment en in iedere situatie ons geven.
Dat is waarlijk christelijk, evangelisch leven.
Dat is de liefde die de gehele wet vervult.
Jezelf geven is het sterven, het verliezen van je leven
dat van de volgeling van Christus gevraagd wordt.
Het is dat sterven dat leven doet, dat verliezen dat leidt tot vinden.
Eén van de meest belangrijke vragen in het spirituele leven is dan ook de vraag
wat er ons belet om ons ten volle te geven,
wat ons tegenhoudt om ons leven te geven,
wat ons tegenhoudt om te sterven aan onszelf.
Wij krijgen veertig dagen om erover na te denken.
Wij krijgen veertig dagen om ons er van te laten bevrijden
en ons te oefenen in sterven, in het geven van onszelf.