tekst en onderricht september 2014


“Zijt gij kwaad omdat ik goed ben ?”
GODS GOEDHEID : ANDERS DAN DE ONZE


Bijbellezing: Matteüs 20, 1-16

Het is met het koninkrijk van de hemel
als met een landheer die er bij het ochtendgloren op uittrok
om dagloners voor zijn wijngaard te zoeken.
Nadat hij met de arbeiders een dagloon van een denarie overeengekomen was,
stuurde hij hen naar zijn wijngaard.
Drie uur later trok hij er opnieuw op uit,
en toen hij anderen werkloos op het marktplein zag staan,
zei hij ook tegen hen:
“Gaan jullie ook maar naar de wijngaard, de betaling zal rechtvaardig zijn.”
En ze gingen erheen.
Rond het middaguur ging hij er nogmaals op uit,
en drie uur later weer, en handelde als tevoren.
Toen hij tegen het elfde uur van de dag nog eens op weg ging,
trof hij een groepje dat er nog steeds stond.
Hij vroeg hun: “Waarom staan jullie hier de hele dag zonder werk?”
“Niemand wilde ons in dienst nemen,” antwoordden ze.
Hij zei hun: “Gaan jullie ook maar naar de wijngaard.”
Toen de avond gevallen was, zei de heer van de wijngaard tegen zijn rentmeester:
“Roep de arbeiders bij je en betaal hun het loon uit.
Begin daarbij met de laatsten en eindig met de eersten.”
En zij die er vanaf het elfde uur waren,
kwamen naar voren en kregen ieder een denarie.
En toen zij die als eersten waren gekomen naar voren stapten,
dachten ze dat zij wel meer zouden krijgen.
Maar ook zij kregen ieder die ene denarie.
Toen ze die in handen hadden, gingen ze bij de landheer hun beklag doen:
“Die laatsten hebben één uur gewerkt
en u behandelt hen zoals u ons behandelt,
terwijl wij het onder de brandende zon de hele dag hebben volgehouden.”
Hij gaf een van hen ten antwoord:
“Beste man, ik behandel je toch niet onrechtvaardig?
Je hebt toch ingestemd met het loon van één denarie?
Neem dan aan wat je toekomt en ga.
Ik wil aan die laatsten nu eenmaal hetzelfde betalen als aan jou.
Of mag ik met mijn geld niet doen wat ik wil?
Zet het kwaad bloed dat ik goed ben?”
Zo zullen de laatsten de eersten zijn en de eersten de laatsten.’

Jan LAMBRECHT, Terwijl Hij tot ons sprak. Parabels van Jezus, Lannoo-Tielt, 1976, blz. 229

 “De schriftgeleerden en de Farizeeën verzetten zich tegen het Godsbeeld van Jezus, tegen de wijze dus waarop God door Jezus heil in de wereld brengt.
Ze houden zich nauwkeurig aan de Wet.
Zij plaatsen zich op het vlak van de bekende normen.
Volgens hen kan God niet zijn zoals Jezus verkondigt.
Ze komen in opstand. Die God is niet rechtvaardig.
Ze verzetten zich tegen een God die meer eist dan normaal,
onverwacht in hun leven binnenvalt, alles ondersteboven gooit,
zijn eigenlijke wezen in deze Jezus zo verrassend revolutionair manifesteert.
Zij ergeren zich geducht, net zoals de oudste zoon uit de parabel van de verloren zoon
en zoals de arbeiders in de wijngaard. Maar Jezus geeft niet toe.”

Onderricht:

De Joodse Wet, de Thora,
is geen boek met dogmatische leerstellingen.
Het zegt ons niet wat we dienen te geloven.
Het maakt ons duidelijk wat geloven is.
Het zegt ons niet zozeer wie God is.
Het maakt ons veeleer duidelijk hoe wij moeten leven
om te beantwoorden aan ons wezen,
om beeld en gelijkenis van God te zijn.
Hoe kunnen we beeld en gelijkenis van God zijn?
Hoe kunnen we aan God gelijk zijn?
In zijn brief aan de Romeinen noteert Paulus kort en krachtig:
De liefde vervult de gehele wet.
Het is door lief te hebben dat we aan God gelijk zijn.
Het is door lief te hebben dat we beeld en gelijkenis van God zijn.
Het is ook door lief te hebben dat we weten wie God is.
In zijn eerste brief schrijft de apostel Johannes:
Laten wij elkaar liefhebben, want de liefde komt van God.
Iedereen die liefheeft is uit God geboren, en kent God.
De mens zonder liefde kent God niet, want God is liefde.
God is liefde.
Wat wordt hier met liefde bedoeld?
Ook dat wordt door de Thora duidelijk gemaakt.
Want die Thora bevat niet alleen een reeks gedragscodes,
maar ook een heel deel zgn. geschiedschrijving.
Die geschiedenis toont aan dat God zijn volk liefheeft,
dat Hij redder en schepper is.
En de liefde die hier dan geopenbaard wordt
is een totale gerichtheid op het leven en het welzijn en geluk van mensen.
God is er en handelt in de geschiedenis in en door en met mensen
vanuit het verlangen naar en de daadwerkelijke zorg
voor het leven en het welzijn en geluk van mensen.
En die liefde wordt gekenmerkt door ‘onvoorwaardelijkheid’.
De goedheid van God is niet gebonden aan voorwaarden.
De oude catechismus leerde dat God overal is:
in de hemel, op de aarde en op alle plaatsen.
De liefde en de goedheid, de genade en de barmhartigheid van God
die zijn overal, altijd, voor iedereen.
De maat van Gods liefde is niet die van mensen.
Die is voorwaardelijk en eindig.
Maar, zo wordt als een mantra in Psalm 136 herhaalt:
Gods genade duurt tot in eeuwigheid.
Onze liefde moet aan die liefde beantwoorden.
Dat is in ieder geval zo als ze er is voor mensen
die niet aan menselijke voorwaarden beantwoorden om geliefd te zijn,
die de menselijke voorkeur niet kunnen genieten,
die niet beantwoorden aan wereldse normen en waarden.
De lelijke, de domme, de arme, de zieke, de vervormde, de melaatse,
de onkundige, de onbekwame, de lastige, de tijdrovende.
De mens die niet behoort tot mijn geliefden,
die niet is zoals ik, die vreemd is, niet van mijn bloed en bodem,
die niet beantwoordt aan mijn verwachtingen
noch aan mijn eigen verwachtingen van menselijkheid en levenskwaliteit,
de mens die er voor mij niet goed uitziet in menige betekenis,
de mens die mij kwaad doet of er voor mij kwaad uitziet.
De moeilijkheid die we in ons hart ondervinden
om die mens daadwerkelijk lief te hebben
en het gemak waarmee onze geest zich ten opzichte van die mens vult met onbegrip
en ons hart met haat en wraak,
die laten goed aanvoelen hoe voor de angstige en zelfzuchtige mens
de onvoorwaardelijke goddelijke liefde ergerlijk en onverdraagzaam is,
hoe dwaas en onrechtvaardig in de ogen van de mensen,
hoe onaanvaardbaar de God is
die in de woorden en de daden van Jezus geopenbaard wordt.
Onaanvaardbaar voor een religieus systeem
waarin onze goedheid niet geijkt wordt op Gods liefde,
maar waarin Gods liefde voorwaardelijk gemaakt wordt
en afhankelijk van menselijke normen en waarden
en beantwoordt aan de éne grote natuurwet: de strijd om het leven.
Maar die wordt nu wel: de strijd om de liefde.
In de wereld moet je immers je plaats verdienen door ervoor te vechten.
Je dient tot de sterksten te behoren.
In het religieus systeem van wetten en normen
dien je dan tot de volmaakten te behoren,
diegenen die met grote wilskracht de wetten en normen naleven.
Die wetten en normen krijgen dan het label ‘God wil het’.
Maar Jezus legt over dat alles het oordeel van de profeet Jesaja:
Huichelaars, wat is Jesaja’s profetie toch toepasselijk op u:
“Dit volk eert mij met de lippen, maar hun hart is ver van mij.
Tevergeefs vereren ze mij, want ze onderwijzen hun eigen leer,
voorschriften van mensen.”
Maar Gods liefde moet je niet verdienen.
Gods liefde gaat onverdeeld naar alle mensen.