Tekst en onderricht maart 2023



“ZOZEER HEEFT GOD DE WERELD LIEF”
Een verkenning van het Johannesevangelie



Gebed:

Geef ons Uw Woord, Heer,
en maak ons voor Uw Woord open en aandachtig.
Uw Woord waarin Gij U openbaart en wij ons ware wezen herkennen.
Uw Woord dat ons verruimt en verrijkt, ons inspireert tot het hoogste,
het meest menselijke, het goddelijke.
Uw Woord dat ons leidt
om scheppend en verrijkend in het leven te staan, liefdevol, vredevol en vreugdevol.
Uw Woord dat ons oproept om Uw Zoon te volgen
en deel te nemen aan het Koninkrijk. Geef dat wij er nooit verstoken van zijn. Amen.



Bijbellezing uit het Johannesevangelie

11, 1 Er was iemand ziek, een zekere Lazarus uit Betanië, het dorp van Maria en haar zuster Marta.
2 Maria was de vrouw die de Heer met geurige olie had gezalfd en zijn voeten met haar haren had afgedroogd.
De zieke Lazarus was haar broer.
3 De zusters stuurden Hem nu de boodschap:
“Heer, hij die Gij liefhebt, is ziek.”
4 Toen Jezus dit hoorde, zei Hij:
“Deze ziekte voert niet tot de dood, maar is om Gods glorie, opdat de Zoon Gods er door verheerlijkt moge worden.”
5 Jezus hield veel van Marta, haar zuster en Lazarus.
6 Toen Hij dan ook hoorde dat hij ziek was, bleef Hij weliswaar nog twee dagen ter plaatse, 7 maar daarna zei Hij tot zijn leerlingen:
“Laat ons weer naar Judea gaan.”
8 De leerlingen zeiden:
“Rabbi, nog pas probeerden de Joden U te stenigen en gaat Gij er nu weer heen?”
9 Jezus antwoordde: “Heeft de dag geen twaalf uren? Overdag kan iemand gaan zonder zich te stoten, omdat hij het licht van deze wereld ziet.
10 Maar gaat iemand ‘s nachts dan stoot hij zich, omdat het licht niet in hem is.”


11 Zo sprak Hij. En Hij voegde er aan toe:
“Onze vriend Lazarus is ingeslapen,
maar Ik ga er heen om hem te wekken.”
12 Zijn leerlingen merkten op:
“Heer, als hij slaapt, zal hij beter worden.”
13 Jezus had echter van zijn dood gesproken,
terwijl zij meenden dat Hij over de rust van de slaap sprak.
14 Daarom zei Jezus hun toen ronduit: “Lazarus is gestorven,
15 en omwille van u verheug ik Mij dat Ik er niet was, opdat gij moogt geloven.
Maar laat ons naar hem toegaan.”
16 Toen zei Tomas, bijgenaamd Didymus, tot zijn medeleerlingen:
“Laten ook wij gaan om met Hem te sterven.”

17 Bij zijn aankomst bevond Jezus dat hij al vier dagen in het graf lag.
18 Betanië nu was dichtbij Jeruzalem,
op een afstand van ongeveer vijftien stadiën.
19 Vele Joden waren dan ook naar Marta en Maria gekomen om hen te troosten over het verlies van hun broer.
20 Zodra Marta hoorde dat Jezus op komst was, ging zij Hem tegemoet. Maria echter bleef thuis.
21 Marta zei tot Jezus: “Heer, als Gij hier was geweest, zou mijn broer niet gestorven zijn.
22 Maar zelfs nu weet ik, dat wat Gij ook aan God vraagt,
God het U zal geven.”
23 Jezus zei tot haar: “Uw broer zal verrijzen.”
24 Marta antwoordde:
“Ik weet dat hij zal verrijzen bij de verrijzenis op de laatste dag.”
25 Jezus zei haar: “Ik ben de verrijzenis en het leven.
Wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven,

26 en ieder die leeft in geloof aan Mij, zal in eeuwigheid niet sterven.
Gelooft gij dit?” 27 Zij zei tot Hem:
“Ja, Heer ik geloof vast dat Gij de Messias zijt, de Zoon Gods, die in de wereld komt.”
28 Na deze woorden ging zij haar zuster Maria roepen en zei zachtjes:
“De Meester is er en vraagt naar je.”
29 Zodra zij dit hoorde, stond zij vlug op en ging naar Hem toe.
30 Jezus was nog niet in het dorp aangekomen,
maar bevond zich nog op de plaats waar Marta Hem ontmoet had. 31 Toen de Joden die met Maria in huis waren om haar te troosten, haar plotseling zagen opstaan en weggaan,
volgden zij haar in de mening dat zij naar het graf ging om daar te wenen. 32 Toen Maria op de plaats kwam waar Jezus zich bevond,
viel zij Hem te voet zodra zij Hem zag en zei:
“Heer, als Gij hier was geweest zou mijn broer niet gestorven zijn.”

33 Toen Jezus haar zag wenen,
en eveneens de Joden die met haar waren meegekomen, doorliep Hem een huivering en diep ontroerd 34 sprak Hij:
“Waar hebt gij hem neergelegd?” Zij zeiden Hem: “Kom en zie, Heer.”
35 Jezus begon te wenen, 36 zodat de Joden zeiden:
“Zie eens hoe Hij van hem hield.”
37 Maar sommigen onder hen zeiden:
“Kon Hij, die de ogen van een blinde opende, ook niet maken dat deze niet stierf?”
38 Bij het graf gekomen overviel Jezus opnieuw een huivering. Het was een rotsgraf en er lag een steen voor.
39 Jezus zei: “Neemt de steen weg.”
Marta, de zuster van de gestorvene, zei Hem:
“Hij riekt al, want het is al de vierde dag.”
40 Jezus gaf haar ten antwoord:
“Zei Ik u niet, dat gij Gods heerlijkheid zult zien als gij gelooft?”
41 Toen namen zij de steen weg.
Jezus sloeg de ogen ten hemel en sprak:
“Vader, Ik dank U dat Gij Mij verhoord hebt.
42 Ik wist wel, dat Gij Mij altijd verhoort,
maar omwille van het volk rondom Mij heb Ik dit gezegd,
opdat zij mogen geloven, dat Gij Mij gezonden hebt.”
43 Na deze woorden riep Hij met luider stem:
“Lazarus, kom naar buiten!”
44De gestorvene kwam naar buiten,
voeten en handen met zwachtels omwonden en met een zweetdoek om zijn gezicht.
Jezus beval hun: “Maakt hem los en laat hem gaan.”

Onderricht

Wonderen worden in het Johannesevangelie ‘tekenen’ genoemd.
De opwekking van Lazarus is het zevende en laatste teken in het Johannesevangelie.
Daarna begint eigenlijk al het lijdensverhaal met in 11, 53 het besluit om Jezus te doden:
Van die dag af waren ze besloten Hem te doden.
Vervolgens is er de zalving door Maria,
die Jezus in 12, 7 uitdrukkelijk duidt als verwijzend naar zijn dood:
“Zij heeft dit gebruik onderhouden, vooruitlopend op de dag van mijn begrafenis.”
Die zalving gebeurde na de opwekking van Lazarus,
tijdens een maaltijd in Betanië, de plaats waar Lazarus en zijn twee zussen woonden.

De zalvende Maria is dus de zus van Lazarus.
In vers 2 van ons hoofdstuk wordt naar die zalving verwezen: Maria was de vrouw die de Heer met geurige olie had gezalfd en zijn voeten met haar haren had afgedroogd.
Maar dit vers is zo goed als zeker een latere inlassing.
Marta en Maria zijn de twee zussen
bij wie Jezus volgens een bericht in Lucas 10 op bezoek ging,
een bezoek waarbij Maria aan Jezus’ voeten luisterde naar zijn onderricht.
Dat zevende en laatste teken is wel het grootste: een dodenopwekking.
In de evangelies kennen we naast dat van Lazarus nog twee opwekkingsverhalen: dat van het dochtertje van Jaïrus in Mc 5
en dat van de jongeling van Naïn in Lc 7.
Zijn er redenen om te twijfelen aan een dodenopwekking in Marcus en Lucas, het Johannesevangelie laat er geen twijfel over bestaan:
de dode Lazarus bevindt zich al dagen in het graf en het lijk is al tot ontbinding overgegaan.
Lazarus is goed en wel dood.

De opgewekte vriend van Jezus heet Lazarus,
een vergriekste vorm van El-Azar, hetgeen ‘God helpt’ betekent.
De naam is bijna dezelfde als Eli-ezer: ‘mijn God is hulp’.
Het opwekkingsverhaal valt uiteen in drie delen:
vv. 1-16: inleiding en gesprek met de leerlingen;
vv. 17-32: ontmoeting en gesprek met de zussen;
vv. 33-44: eigenlijke opwekking.

In het eerste deel maakt Jezus duidelijk
dat de opwekking bedoeld is om de leerlingen tot geloof te brengen:
Daarom zei Jezus hun toen ronduit: “Lazarus is gestorven,
en omwille van u verheug ik Mij dat Ik er niet was, opdat gij moogt geloven.
Meteen stoten we op één van de twee hoofdbegrippen
en hoofdthema’s van het Johannesevangelie: geloof en leven, geloven en leven. Het is het geloven in Jezus dat de mens leven brengt, in staat stelt te leven.
Dat wordt centraal in dit relaas duidelijk gesteld in vv. 25-26:
Jezus zei haar: “Ik ben de verrijzenis en het leven. Wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven,
en ieder die leeft in geloof aan Mij, zal in eeuwigheid niet sterven.
Het leven brengen, mensen tot nieuw leven brengen, dat is de bedoeling van de zending van Jezus.
In die zin komt het begrip ‘leven’ 21 maal voor in het Johannesevangelie en voeg daarbij de 15 plaatsen met ‘eeuwig leven’.
Jezus is de drager van eeuwig leven
en daarom kan Hij het schenken, mensen doen opstaan tot nieuw leven. Dat is ook de betekenis van ‘Ik ben de verrijzenis’ in vers 25.
Het daaropvolgende ‘en het leven’ is ook een toevoeging geïnspireerd door 14, 6, waar Jezus in een dialoog met Tomas zegt: Ik ben de weg, de waarheid en het leven.
Niemand komt tot de Vader tenzij door Mij.
Jezus is de weg naar het leven.
In een leven in eenheid met Hem, in de navolging, bewandelen we de weg naar het leven, leven we. Jezus is ook de waarheid over het leven, openbaart wat leven is en wat de weg erheen is.
Zo is Hij ook het brood des levens (6, 48), water dat leven brengt (4, 14),
de spreker van woorden van eeuwig leven (6, 68),

het licht van het leven (1, 4 en 8, 12), de deur naar het leven (10, 7.9),
de herder die voor het levensnoodzakelijke zorgt en het leven behoedt (10, 14) en de wijnstok die het levenssap naar de ranken brengt (15, 1.5).

Leven is hier meer dan overleven, is meer dan het fysieke leven. Het is echt, waarachtig en goddelijk leven.
Dit betekenis draagt het begrip ‘leven’ ook in de synoptische evangelies.
Maar in die evangelies wordt meer het begrip ‘Rijk Gods’ gebruikt
om de heilstoestand aan te duiden waartoe we geroepen zijn. Het Rijk Gods binnentreden is het leven binnentreden, intreden in eenheid en gemeenschap met Jezus,
en door die eenheid en gemeenschap met God. Kenmerk van die eenheid en gemeenschap is diepe en volkomen vrede en vreugde.
Die diepe en volkomen vrede en vreugde verwerven, deelnemen aan het goddelijke leven ,
is delen in het leven van de Christus, is leven met zijn gezindheid, is Hem navolgen.
Het is daarom geloven dat Hij diegene is die gezonden is en met goddelijke volmacht bekleed is.
Het is delen in het leven van de Christus, in wie God in heel zijn volheid aanwezig is.
Daarom kan gesteld worden dat Jezus uit eigen kracht verrees, omdat zijn kracht Gods kracht is.
In Hem is Gods levensgeest
en daarom kan Hij het onmogelijke scheppend realiseren, uit het doodse niets leven doen ontstaan,
zoals de levensgeest in het visioen van Ezechiël
de compleet levenloze beenderen tot levende wezens omvormt, een visioen dat hier zeker op de achtergrond mag meeklinken: Ezechiël 37, 1 De hand van Jahwe kwam over mij.
Zijn geest nam mij mee en zette mij neer in een dal dat vol beenderen lag. Hij leidde mij er in alle richtingen tussendoor,
en ik zag hoeveel er over heel het dal wel lagen en hoe dor ze waren. Daarop vroeg Hij mij: 'Mensenkind,
zouden deze beenderen nog tot leven kunnen komen?' Ik antwoordde: 'Jahwe mijn Heer, dat weet Gij alleen.' 4 Toen zei Hij: 'Profeteer over deze beenderen en zeg: Dorre beenderen, luister naar het woord van Jahwe.
5 Dit zegt Jahwe de Heer tot deze beenderen:
Ik ga de levensgeest in u brengen, en ge komt weer tot leven.
6 Ik leg pezen op u, bekleed u met vlees en overtrek u met een huid. Dan schenk Ik u de levensgeest en ge komt weer tot leven.
Dan zult ge erkennen dat Ik Jahwe ben.'

Bezitten de leerlingen al dat erkennende geloof? Bezit Marta het? Belijdt Marta dat geloof dat naar het leven leidt?
‘Marta’ is de vrouwelijke vorm van het Aramese ‘mar’, ‘heer’. Marta gelooft in de opstanding van de doden, zoals veel Judeeërs. Ze gelooft in Jezus’ wondere krachten, vandaar haar klacht,
door Maria letterlijk herhaald:
Heer, als Gij hier was geweest, zou mijn broer niet gestorven zijn.
Ook haar daaropvolgende uitgesproken zekerheid:
Maar zelfs nu weet ik, dat wat Gij ook aan God vraagt, God het U zal geven.
getuigt nog niet van hét geloof in Jezus.
Trouwens, die zekerheid verdwijnt als Jezus vraagt het graf te openen.

Marta en de leerlingen hebben nog een weg te gaan!
Hun geloof zal maar volkomen zijn als Jezus zelf verrezen is
en in die verrijzenis Gods kracht zich openbaart en Jezus de Geest schenkt.
Het ontbreken van het erkennende geloof
zou ook wel eens de reden kunnen zijn van Jezus’ toorn
bij het zien van het rouwmisbaar,
in onze vertaling netjes aangeduid als ‘huiver’. De tranen van Jezus kunnen in ieder geval niet als tranen van verdriet geduid worden.
Hij zal immers Lazarus opwekken.
Naast toorn is er dus verdriet omwille van het ongeloof. Dat verdriet treffen we ook aan in het Lucas-evangelie:
19, 41 En toen Hij naderbij kwam, liet Hij zijn blik over de stad gaan en weende over haar, 42 terwijl Hij zei:
'Mocht ook gij op deze dag inzien wat u tot vrede strekt! Maar nu is dat voor uw ogen verborgen.

Jezus’ tranen doen mensen denken dat deze een uiting zijn van zijn liefde voor Lazarus:
Jezus begon te wenen, zodat de Joden zeiden:
“Zie eens hoe Hij van hem hield (fileoo).”
Johannes noteert in het begin van het opwekkingsverhaal dat Jezus veel hield (agapaoo) van Lazarus en zijn zusters, de zusters die Hem laten weten:
Heer, hij die Gij liefhebt (fileoo), is ziek.
De liefde van Jezus voor Lazarus
wordt in het Grieks aangeduid met twee verschillende werkwoorden:
‘fileoo’ duidt op vriendschap en de zorg voor elkaars vreugde,
maar ‘agapaoo’ duidt op zorg voor het leven en integriteit van de persoon, en op de liefde die Jezus van de leerlingen als levenshouding eist.
‘Fileoo’ kan wijzen op een particuliere vriendschap
die Jezus voor iemand kan hebben, zoals alle mensen vrienden hebben. ‘Agapaoo’ wijst dan meer op de liefde van de Vader voor alle mensen, een liefde die Jezus in zich draagt en uitdraagt
en ook de leerlingen moeten uitdragen.

In zijn spirituele lezing van het Johannesevangelie wijst Anselm Grün ook nog op een bijzondere betekenis van Jezus’ laatste grootse teken: de overwinning van Jezus op de dood,
of anders gezegd: de dood heeft geen macht meer over Jezus en over allen die in eenheid met Hem leven.
Dat betekent niet dat zij ophouden met sterfelijk te zijn, maar wel dat waarachtig leven iets anders is
dan leven met de drang naar overleven
en dus ontdaan is van de angst voor de dood.
Wie mensen in de greep van angst kan houden heeft macht.
De dood heeft geen macht meer over hen die geen angst voor de dood meer hebben.
Het leven hier en nu wordt daardoor een nieuw leven, een leven vanuit de Geest van Jezus,
een leven van liefde, niet van angst en zorg voor zichzelf.

Muziek om bij te overwegen: https://www.youtube.com/watch?v=4Q0qho_hKEg&ab_channel=1finch2finch

BIDDEND VERWIJLEN

Drempelgebed ZJ 25d

Lied: ZJ 906 Midden in de dood Psalm 86:

Antifoon: Ontferm U over mij, Heer, heel de dag al roep ik tot U.

Neig, Heer, uw oor, geef mij antwoord; want ellendig ben ik en arm.

Hoed mijn leven, ik ben U getrouw,

geef uitredding, mijn God, voor uw knecht die op U zijn vertrouwen gegrond heeft.

Ontferm U over mij, Heer, ontferm U, heel de dag al roep ik tot U;

geef het hart van uw knecht weer geluk: tot U is mijn verlangen geheven.

Goedertieren zijt Gij, Heer, vergevend, vol ontferming voor elk die U aanroept:

verneem dan, Heer, mijn gebed,
en sla acht op mijn roep om erbarmen;

in dit uur van de nood roep ik U: want Gij kunt mij verhoren.

Geen god, Heer komt U nabij, uw werken zijn onvergelijkelijk;

alle volken - hun schepper zijt Gij – zullen opgaan, Heer, U aanbidden;* zij geven uw naam de eer:

'Machtig zijt Gij, werker van wonderen, Gij, o God, Gij alleen!'

Wijs dan, Heer, mij uw weg,
dat ik wandelen mag in uw waarheid;

richt Gij mijn hart onverdeeld op dit ene: ontzag voor uw naam.

Zo loof ik U, mijn God, in oprechtheid, verheerlijk uw naam ik - voor immer.

Groot over mij was uw ontferming,* Gij, die mijn leven bewaard hebt voor het dodenrijk daar beneden.

Sterk maken zich, God, die mij tarten, hun bende vervolgt mij - genadeloos!* Nooit stond Gij hun voor de geest.


Heer, Gij God van erbarmen en genade,
die lankmoedig zijt,| rijk aan ontferming en trouw,

wil mij aanzien, wees mij goedgunstig, stel Gij uw knecht in uw sterkte,* verlos de zoon van uw dienstmaagd.

Merk mij met een teken ten zegen:* laat beschaamd mijn haters ontwaren dat Gij, Heer, mij helpt en mij troost.

(We staan op.)

Eer zij de heerlijkheid Gods: Vader, Zoon en heilige Geest.

Zo was het in den beginne,
zo zij het thans en voor immer*
tot in de eeuwen der eeuwen. Amen.

Antifoon: Ontferm U over mij, Heer, heel de dag al roep ik tot U.

Lezing uit Anselm GRÜN, Het evangelie spiritueel gelezen

De opwekking van Lazarus is een teken voor de grootheid van God. Het is ook een teken voor Gods werk in ons.
Er is geen reden om de historiciteit van deze geschiedenis te betwijfelen.
Maar we kunnen niet volstaan met ons af te vragen wat er toen eigenlijk precies gebeurd is.
Het gaat erom de beeldspraak van het tafereel
te interpreteren met onszelf in de rol van Lazarus. (…) Johannes wil met de opwekking van Lazarus aantonen dat Jezus nu al opstanding en leven voor ons is.
Als we in Jezus geloven,
spelen leven en dood zoals wij dat kennen, geen rol meer. In Christus zijn we weggerukt uit de macht van de dood. De wereld, die in de dood ten onder gaat,
heeft geen macht meer over ons.
Wij leven hier in deze wereld al aan de andere kan van de scheidslijn, in een andere werkelijkheid,
die door de dood niet vernietigd kan worden. We staan al op wanneer we tot geloof komen. We vinden in Jezus het ware leven.

Stilte

Onze Vader

Afsluitend gebed:

God, die al ons doen en denken te boven gaat,

wijsheid was het dat U nabij was toen Gij het licht riep
en toen de mens geschapen werd.
Wijs ons wegen om te gaan
waar uw liefde ons tot onderdak is. Leidt ons naar de mens Jezus,
die uw gelaat aan ons onthult. Laat ons putten uit Uw wijsheid,
troost ons met stralen van wijsheid uit Uw hemel. Dat wij het goede doen op deze aarde,
dat wij mensen goed doen. Amen. Verder in dit werkjaar:
“ZOZEER HEEFT GOD DE WERELD LIEFGEHAD”
Een verkenning van het Johannesevangelie


11 april 2023:
EEN GOD DIE SLAAF IS (Jo 13, 1-20)
“Als gij u niet door Mij laat wassen, kunt gij mijn deelgenoot niet zijn.” (Jo 13, 8)
“Als wij mensen ons geliefd weten, voelen we ons rein en zuiver. Dan houden we op onszelf met schuldgevoelens te overladen. Onvoorwaardelijke liefde bevrijdt ons van zelfafwijzing en zelfhaat.” (Anselm Grün)

9 mei 2023:
LIEFDE DIE GEBOD WORDT (Jo 15, 1-17)
“Dit zeg Ik u, opdat mijn vreugde in u moge zijn en uw vreugde volkomen moge worden.” (Jo 15, 11)
“De onderlinge solidariteit binnen de gemeente is op de eerste plaats uitdrukking van verbondenheid met de Messias.” (Egbert Rooze & Paul De Witte)

13 juni 2023:
VREDE ZIJ U! (Jo 20, 19-31)
Zalig die niet gezien en toch geloofd hebben.”    (Jo 20, 29)
“Tomas belijdt dat Jezus, die aan het kruis gestorven is en wiens lichaam daarvan nog de
gapende wonde draagt, dat diezelfde Jezus zijn Heer en zijn God is.” (Joop Smit)