Tekst en on derricht januari 2023



“ZOZEER HEEFT GOD DE WERELD LIEF”
Een verkenning van het Johannesevangelie



Gebed:

Geef ons Uw Woord, Heer,
en maak ons voor Uw Woord open en aandachtig.
Uw Woord waarin Gij U openbaart en wij ons ware wezen herkennen.
Uw Woord dat ons verruimt en verrijkt, ons inspireert tot het hoogste,
het meest menselijke, het goddelijke.
Uw Woord dat ons leidt
om scheppend en verrijkend in het leven te staan, liefdevol, vredevol en vreugdevol.
Uw Woord dat ons oproept om Uw Zoon te volgen
en deel te nemen aan het Koninkrijk. Geef dat wij er nooit verstoken van zijn. Amen.





Bijbellezing uit het Johannesevangelie

4, 1 Zodra de Heer te weten kwam dat de Farizeeën vernomen hadden dat Hij meer leerlingen maakte en doopte dan Johannes, –
2 hoewel Jezus niet zelf doopte, maar zijn leerlingen –,
3 verliet Hij Judea en ging weer naar Galilea.
4 Hij moest door Samaria en 5 kwam zo aan een stad van Samaria, Sichar genaamd, dichtbij het stuk grond dat Jakob aan zijn zoon Jozef had gegeven.
6 Daar bevond zich de bron van Jakob
en vermoeid van de tocht ging Jezus zomaar bij deze bron zitten. Het was ongeveer het zesde uur.
7 Toen een vrouw uit Samaria water kwam putten zei Jezus tot haar:
“Geef Mij te drinken.”
8 De leerlingen waren namelijk naar de stad gegaan om levensmiddelen te kopen.
9 De Samaritaanse zei tot Hem:
“Hoe kunt Gij als Jood nu te drinken vragen aan mij, een Samaritaanse?”
Joden onderhouden namelijk geen betrekkingen met de Samaritanen.
10 Jezus gaf haar ten antwoord:
“Als ge enig begrip had van de gave Gods
en wist wie het is, die u zegt: ‘Geef Mij te drinken’, zoudt ge het aan Hem hebben gevraagd
en Hij zou u levend water hebben gegeven.”
11 Daarop zei de vrouw tot Hem:
“Heer, Ge hebt niet eens een emmer en de put is diep. Waar haalt Ge dan dat levende water vandaan?
12 Zijt ge soms groter dan onze vader Jakob die ons de put gaf
en er met zijn zonen en zijn vee uit dronk?”
13 Jezus antwoordde haar:
“Iedereen die van dit water drinkt, krijgt weer dorst,
14 maar wie van het water drinkt dat Ik hem zal geven, krijgt in eeuwigheid geen dorst meer.
Integendeel, het water dat Ik hem zal geven,
zal in hem een waterbron worden, opborrelend tot eeuwig leven.” 15 Hierop zei de vrouw tot Hem: “Heer geef mij van dat water, zodat ik geen dorst meer krijg
en niet meer hier behoef te komen om te putten.”
16 Jezus zei haar: “Ga uw man roepen en kom dan hier terug.”
17 “Ik heb geen man,” antwoordde de vrouw.
Jezus zei haar: “Dat zegt ge terecht: ik heb geen man.
18 Want vijf mannen hebt ge gehad, en die ge nu hebt is uw man niet.
Wat dit betreft hebt ge de waarheid gesproken.”
19 “Heer”, zei de vrouw, “ik zie dat Gij een profeet zijt.
20 Onze vaderen aanbaden op die berg daar,
en gij, Joden, zegt dat in Jeruzalem de plaats is waar men aanbidden moet.”
21 “Geloof Mij, vrouw,” zei Jezus haar, “er komt een uur
dat gij noch op die berg noch in Jeruzalem de Vader zult aanbidden.
22 Gij aanbidt wat gij niet kent.
Wij aanbidden wat wij kennen, omdat het heil uit de Joden komt.
23Maar er zal een uur komen, ja het is er al,
dat de ware aanbidders de Vader zullen aanbidden in geest en waarheid. De Vader toch zoekt mensen die Hem zo aanbidden.
24 God is geest, en wie Hem aanbidden,
moeten Hem in geest en waarheid aanbidden.”
25 De vrouw zei Hem: “Ik weet dat de Messias (dat wil zeggen: de Gezalfde) komt, en wanneer Die komt zal Hij ons alles verkondigen.”

26 Jezus zei haar: “Dat ben Ik, die met u spreek.”

Onderricht

Om de betekenis van de ontmoeting van Jezus met een Samaritaanse vrouw te begrijpen,
is een kleine uiteenzetting over de verhouding tussen Judeeërs en Samaritanen hier op zijn plaats en ietwat noodzakelijk.
Op het einde van de Eerste Wereldoorlog telde men ongeveer nog 150 leden van de etnoreligieuze gemeenschap van de Samaritanen,
wonend op de westelijke Jordaanoever.
100 jaar later, in 2017, waren er dat een kleine 800.
Hun naam verwijst naar Samaria, de oude hoofdstad van het zgn. Noordrijk Israël, dat gegroeid was uit een verbond van 10 stammen.
In 722 v.Chr. werd dit koninkrijk veroverd door de Assyriërs.
Ze deporteerden een groot deel van de oorspronkelijke Israëlieten en importeerden andere bevolkingsgroepen
die zich met de resterende Israëlieten vermengden.
De nieuwkomers brachten ook hun eigen religies met zich mee. Het hele gebied werd door de Assyriërs Samaria genoemd.
Door de Joden van het Zuidrijk Juda werden de Samaritanen op geen enkel vlak als zuiver beschouwd:
noch etnisch, noch religieus.
Na de Babylonische ballingschap weigerden de teruggekeerde Judeeërs in 538 v.Chr. de door de Samaritanen aangeboden hulp
bij de heropbouw van de tempel van Jeruzalem.
De Samaritanen bouwden dan maar een eigen tempel in Samaria, op de berg Gerezim.
Die werd na de opstand van de Makkabeeên
door de Joodse koning Johannes Hyrkanus in 128 v. Chr. verwoest. Ten tijde van Jezus werden Samaritanen door de Joden geminacht. In de evangelies is er een eerder positieve benadering van hen, getuige het verhaal van de barmhartige Samaritaan
en dat van de genezing van de 10 melaatsen,
waarvan de Samaritaanse genezene de enige is, die dankbaarheid betoont. Jezus zelf werd omwille van zijn positieve houding t.o.v. de Samaritanen door sommige Judeeërs als Samaritaan beschouwd:
Jo 8, 48: De Joden gaven Hem ten antwoord:
“Zeggen wij niet met recht dat Gij een Samaritaan zijt en van de duivel bezeten?”
De Samaritanen aanvaarden als heilig geschrift enkel de Thora en beschouwen alleen Mozes als een door God gezonden profeet.
De berg Gerizim is voor hen nog altijd een heilige plaats
en de gemeenschap staat nog steeds onder de leiding van een hogepriester. Door te berichten over de ontmoeting van Jezus met een Samaritaanse vrouw werkt de evangelist Johannes me dunkt verder aan het beeld van Jezus,
die zich nogal wat permitteert en met een bijna goddelijk gezag een aantal conventies naast zich neerlegt.
Dat was meteen duidelijk bij de zgn. tempelreiniging.
Met een Samaritaan of Samaritaanse in contact komen, laat staat een gesprek voeren, is iets wat tegen ongeschreven religieuze en dus ook maatschappelijke regels ingaat.
Ook het praten met een vrouw zonder dat haar man er bij is en als man alleen praten met een vrouw die alleen is
zijn voorbeelden van een ongepast religieus-sociaal gedrag. Maar blijkbaar moest dat gesprek plaatsgrijpen,
wat blijkt uit de opmerking dat Jezus door Samaria moest reizen.
Dit ‘moeten’ wijst op meer dan een geografische noodzaak,
nl. dat er geen andere weg zou zijn van Judea naar Galilea dan dwars door Samaria. Het moeten van Jezus heeft altijd te maken

met het vervullen van een goddelijke opdracht. Deze kan in nu alleen maar zijn:
ook aan de Samaritanen dient het heil aangeboden te worden.
De tijd is rijp om over de oude hatelijke religieuze grenzen heen
een nieuw godsvolk te vormen, een nieuwe ‘oecumenische’ gemeenschap
van mensen die de Vader aanbidden in geest en waarheid, de aanbidders die de Vader zoekt.
Jezus, die vermoeid gaat neerzitten aan de bron, is de zoekende Vader. Daarmee is een eerste leessleutel voor dit evangelieverhaal afgeleverd: ook de Samaritanen, in het verhaal door de vrouw vertegenwoordigd, krijgen het aanbod van het heil, van eeuwig leven,
en zijn kinderen van Abraham.
Dit meer dan symbolische heilsaanbod geschiedt op een symbolische plaats:
bij een bron, de plaats waar men leven gevend water aanbiedt aan mens en vee. De ontmoeting geschiedt op het zesde uur, in de Bijbel vaak een beslissend uur. Bovendien gaat het over de bronput van Jakob,
de stamvader van zowel de Judeeërs als de Samaritanen.
Bij die bron greep de ontmoeting tussen Jakob en Rachel plaats,
de ontmoeting die zou leiden tot het ontstaan van het volk van God.
‘Bron’ is hier wel degelijk synoniem van ‘begin’,
de plaats waar geschiedenis begint te vloeien.
Maar uiteraard is bron hier ook de vindplaats van leven gevend water, van levend water, van stromend levend water.
In het Oude Testament is dat één van de vele symbolen
voor wijsheid, voor woorden van eeuwig leven, voor de Geest van God zelf, alles wat de mens een menselijk leven geeft, een goddelijk leven,
of zoals paus Franciscus het uitdrukt:
het goede in ons dat ons in staat stelt mens te worden en een nieuw leven te leiden.
Tegenover de vrouw drukt Jezus stellig uit
dat deze zaken, de gave Gods, aan het Joodse volk gegeven zijn, maar niet om alleen het volk te heiligen,
maar om de gehele mensheid te heiligen.
God openbaart zich aan Israël opdat Israël God aan de wereld zou openbaren, zijn Naam in de wereld zou heiligen.
In het verhaal moet echter nu voor de lezer ook duidelijk worden
dat die heiligende wijsheid, woorden van eeuwig leven en Geest van God door Jezus gegeven worden in wie God zich in heel zijn volheid openbaart. Hij is het levend water, zoals Hij ook het brood van eeuwig leven is.
Drinken van dit levend water is het ontvangen van de Geest
die in ons een constante bron van vernieuwende levenskracht is. Dat drinken en ontvangen is het geloven in de Christus,
is leven in eenheid met Hem, Hem in ons innerlijk opnemen.
Dit is ook de ware aanbidding van de Vader in Geest en waarheid.
En die is niet meer aan een plaats gebonden, maar aan de mens Jezus zelf.
Als Johannes zijn evangelie schrijft
is er trouwens van de tempel van Jeruzalem al geen sprake meer
en zijn Jezus’ woorden tot de Samaritaanse vrouw al zoiets als werkelijkheid geworden.
Om de dorst naar eeuwig leven te stillen
hoeft men niet meer naar de tempel of naar gelijk welke bron te gaan: bij de bron zit dé bron.
Nu hoef je water uit die bron te drinken.

BIDDEND VERWIJLEN

Drempelgebed ZJ 25d

Lied: ZJ 728 U kennen, uit en tot U leven

Psalm 63:

Antifoon: God, mijn God, naar u blijf ik zoeken, mijn ziel dorst van verlangen naar U.

God, mijn God, naar u blijf ik zoeken, mijn ziel dorst van verlangen naar U;

al wat ik ben smacht naar U
in een troosteloos dor land zonder water.

Hoe zag ik in de tempel op U,
om uw macht te ontwaren, uw grootheid.

Uw genade gaat boven dit leven. En mijn lippen spraken uw lof.
Kon ik zo heel mijn leven U prijzen,
uw naam noemen, de handen geheven:

kracht vind ik als door kostelijke spijs, jubelend ligt mij uw naam op de lippen,

als ik denk over U op mijn leger, in de nachtwaken over u peins.

Waart Gij niet immer mijn hulp?* onder uwer vleugelen schaduw heb ik mijn jubel gezongen:

u zoekt mijn hart - u hangt het aan. Uw hand zal mij vast blijven houden.

Die met wreedheid mij staan naar het leven zullen zelf in de afgrond geraken,

zij vervallen alhaast aan het zwaard, zijn tenslotte een aas voor de jakhals.

Maar de koning verblijdt zich in God:
die Hem trouw zwoer prijst zich gelukkig* als de lasteraar de mond sluit voorgoed.

(We staan op.)

Eer zij de heerlijkheid Gods: Vader, Zoon en heilige Geest.

Zo was het in den beginne,
zo zij het thans en voor immer*
tot in de eeuwen der eeuwen. Amen.

Antifoon: God, mijn God, naar u blijf ik zoeken, mijn ziel dorst van verlangen naar U.

Lezing uit Anselm GRÜN, Het evangelie spiritueel gelezen:

Jezus lest onze intense dorst naar leven, naar een leven waarin het stroomt.
Hij verdiept dat beeld nog door toe te voegen dat het water dat hij geeft een bron zal worden ‘waaruit water opwelt dat eeuwig leven geeft’.
Zolang er mensen zijn, dromen ze van levenswater
en verjongingsbronnen die nieuwe en altijd jeugdige levensenergie geven, die hun wonden genezen en voorkomen dat ze oud worden en sterven.
Jezus knoopt bij dit oerverlangen van de mensen aan. Hij vervult hun ultieme hartsverlangen.
Hij schenkt water dat eeuwig leven brengt. Maar hoe doet hij dat?
Johannes verwijst hier niet alleen naar het doopwater. Jezus zelf is het water.
In dromen heeft water altijd een spirituele betekenis.
De vermoeide, belaste, uitgeputte ziel knapt op van water. Als we Jezus en zijn woorden in ons opnemen,
worden ze tot genezend en verfrissend water.
Hij brengt ons in contact met de innerlijke bron van levend water
die in onze ziel opborrelt, maar waar we zo vaak van afgesneden zijn. Als we uit deze bron drinken, zullen we nooit opdrogen.
We zullen nooit leeg en uitgeput raken. De bron die in ons opwelt is onuitputtelijk omdat hij goddelijk is.
In het kielzog van de dorst naar het leven vinden we het verlangen naar liefde.

Stilte

Onze Vader

Afsluitend gebed:

God, die al ons doen en denken te boven gaat, wijsheid was het dat U nabij was
toen Gij het licht riep
en toen de mens geschapen werd.
Wijs ons wegen om te gaan
waar uw liefde ons tot onderdak is. Leidt ons naar de mens Jezus,
die uw gelaat aan ons onthult. Laat ons putten uit Uw wijsheid,
troost ons met stralen van wijsheid uit Uw hemel. Dat wij het goede doen op deze aarde,
dat wij mensen goed doen. Amen. Verder in dit werkjaar:
“ZOZEER HEEFT GOD DE WERELD LIEFGEHAD”
Een verkenning van het Johannesevangelie