Tekst en onderricht oktober 2017

10 oktober 2017:
DE OPROEP TOT NAVOLGING (5-6)
“Jezus sprak tot hen: ‘Komt, volgt mij.’” (Marcus 1, 16-20; 2, 13-17)

Bijbellezing uit het evangelie van Marcus:

(a)16 Toen Hij eens langs het meer van Galilea liep,
(b) zag Hij (c) Simon en de broer van Simon, Andreas,
(d) terwijl zij bezig waren het net uit te werpen in het meer;
zij waren namelijk vissers.
(e) 17 Jezus sprak tot hen: 'Komt, volgt Mij,
Ik zal maken dat gij vissers van mensen wordt.'
(f) 18 Terstond lieten zij hun netten in de steek (g) en volgden Hem.
(a) 19 Iets verder gaande (b) zag Hij (c) Jacobus,
de zoon van Zebedeüs en diens broer Johannes;
(d) ook zij waren in de boot bezig met hun netten klaar te maken.
(e) 20 Onmiddellijk riep Hij hen.
(f) Zij lieten hun vader Zebedeüs met de dagloners in de boot achter
(g) en volgden Hem.
13Een andere keer ging Hij naar de oever van het meer;
al het volk kwam naar Hem toe en Hij onderrichtte hen.
(a)14In het voorbijgaan (b) zag Hij (c) Levi, de zoon van Alfeüs,
(d) aan het tolhuis zitten en (e) sprak tot hem: “Volg Mij.”
(f) De man stond op (g) en volgde Hem.
(Marcus 1, 16-20; 2, 13-17)

Lezing uit: Gerhard LOHFINK,
Jezus van Nazaret. Wat wou Hij? Wie was Hij?

Jezus roept afzonderlijke mensen om Hem na te volgen; Hij kiest ze zelf uit en spreekt ze zelf aan. (…) De Blijde Boodschap over de komst van Gods heerschappij is bij Jezus tot iedereen gericht. De consequentie van deze boodschap is ook tot iedereen gericht: de oproep tot ommekeer. De oproep om zijn leerling te worden daarentegen is niet tot iedereen gericht, maar tot diegenen die Hij uitkiest. Van hen verwacht Hij dat zij zijn onzeker zwerversbestaan delen, dat zij hun eigendom achter zich laten, dat zij hun familie verlaten en met Hem samenleven als een gemeenschap van leerlingen. Zij worden tot een nieuwe manier van leven geroepen; zij worden geroepen tot een erg onzeker en hard leven – en precies daarom veronderstelt een dergelijke roeping vrijheid van beslissen. Niemand mag tot zo’n weg gedwongen worden.
(o.c. blz. 138)



Duiding:

De drie roepingsverhalen in het evangelie van Marcus
zijn opgebouwd volgens een strikt zevendelig scenario:
(a) een korte notitie die het beeld oproept van Jezus onderweg in zijn zwerversbestaan
(b) de vermelding dat Jezus de kandidaten ziet – dat zien is niet zó gewoon
het is wel degelijk een goddelijke blik, een uitverkiezende blik
(c) de identiteit van de kandidaten wordt prijsgegeven
(d) vermelding van het beroepsleven, het bestaan dat ze zullen moeten prijsgeven
(e) het roepingswoord
(f) actie die de noodzakelijke voorwaarde is voor het navolgen: het loslaten van het huidige bestaan
(g) het navolgen
Het roepen van leerlingen
is de eerste veelzeggende daad van Jezus in zijn openbaar leven.
Toch bij Marcus, Matteüs en Johannes.
Niet zo bij Lucas waar Jezus optreden begint
met zijn bezoek aan de synagoge van Nazaret.
De leerlingen worden geroepen Jezus na te volgen.
Er is om te beginnen een letterlijke betekenis van het woord dat hier meespeelt,
namelijk ‘lopen achter’ en wel op een eerbiedige afstand.
In het Oude Nabije Oosten – en in het huidige ook nog –
kan het het lopen van de vrouw achter haar man aanduiden.
In het Oude Testament kan het slaan
op het lopen achter een godenbeeld in een religieuze optocht.
In de Joodse wereld van Jezus’ tijd
kan het ook het lopen van de leerlingen achter hun rabbi-leraar op straat aanduiden.
Maar in het Nieuwe Testament en vooral in de evangelies
krijgt het 80x voorkomende werkwoord ‘navolgen’ (akoloutheoo)
een veel sterkere betekenis.
Jezus was dus niet de enige die leerlingen had.
De rabbijnen hadden allemaal hun leerlingen.
Maar leerling zijn van Jezus is niet zomaar hetzelfde als leerling zijn van een rabbijn.
Rabbijnleerlingen kozen zelf hun leraar en gingen wel eens over naar een andere leraar.
De leerlingen van Jezus zijn door Jezus gekozen en kennen geen andere leraar.
Zo lezen we in het Johannes-evangelie:
Niet gij hebt Mij uitgekozen, maar Ik u. (15, 16)
In het Johannes-evangelie lezen we wel
dat er leerlingen zijn die Jezus niet meer volgden,
maar dat is niet omdat ze naar een andere leraar willen,
maar omdat de eisen van het leerling bij Jezus hen te zwaar vallen:
Tengevolge hiervan trokken velen van zijn leerlingen zich terug en verlieten zijn gezelschap. Waarop Jezus aan de twaalf vroeg: “Wilt ook gij soms weggaan?” Simon Petrus antwoordde Hem: “Heer, naar wie zouden wij gaan? Uw woorden zijn woorden van eeuwig leven en wij geloven en weten dat Gij de Heilige Gods zijt.” (6, 66-69)
Bij de rabbijnen kwamen leerlingen om de ‘Torah te leren’
in een vast huis en volgens een onderwijssysteem.
De leerlingen van Jezus hebben geen vast lesrooster
en delen Jezus’ rondtrekkend bestaan.
Als de leerlingen bij de rabbijnen de Torah leren is dat hun wens.
Bij Jezus is wat de leerlingen te horen krijgen niet beantwoordend aan hun wensen,
en wat ze te horen krijgen bereid hen voor op een zending, een taak, een opdracht.
Het was ook de gewoonte dat de leerlingen van de rabbijnen hun leraar dienden.
Ze bleven dan ook zolang ze bij de leraar bleven dienende leerlingen.
Jezus keert die orde om: Hijzelf is hun dienaar,
leert dat de eerste die voorop mag gaan de dienaar van allen is,
leert hen dat ze elkaar moeten dienen en noemt zijn leerlingen vrienden.
Opnieuw het Johannesevangelie:
Gij zijt mijn vrienden, als gij doet wat Ik u gebied.
Ik noem u geen dienaars meer, want de dienaar weet niet wat zijn heer doet,
maar u heb Ik vrienden genoemd,
want Ik heb u alles meegedeeld wat Ik van de Vader heb gehoord. (15, 14-15)
Gij spreekt Mij aan als Leraar en Heer, en dat doet gij terecht, want dat ben Ik. Maar als Ik, de Heer en Leraar, uw voeten heb gewassen, dan behoort ook gij elkaar de voeten te wassen. Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat gij zoudt doen zoals Ik u gedaan heb. (13, 13-15)
De rabbijnen riepen dus niet op tot navolging.
Andere charismatische verzetsleiders van de Zeloten deden dat wel.
Bovendien was het dezen ook om de komst van het Rijk Gods te doen.
Maar Jezus riep geen mensen om deel te nemen aan een gewapende strijd.
Dat is volgens Jezus niet de weg en de wil van God.
Het Rijk Gods is trouwens geen nationaal belang
dat gewapenderhand te veroveren of te verdedigen valt.
Het Rijk Gods is een rijk van liefde, vrede en rechtvaardigheid.
En als Jezus zijn leerlingen bij hun zending opdraagt dat ze geen stok mogen meedragen
en ook geen dubbel schoeisel, dan zendt Hij hen totaal ongewapend en weerloos op pad.
Maar niet alleen weerloos, ook bezitsloos.
In het gebed dat Jezus zijn leerlingen oplegt – ons Onzevader -,
een gebed dus voor de leerlingen,
mogen de leerlingen alleen bidden voor het brood van deze dag.
Ook mogen ze geen geld meedragen.
Dit zogenaamde ‘uitrustingsvoorschrift’
verwijst niet alleen naar een op te nemen zwerversbestaan,
heeft niet zozeer te maken met het leren loslaten van materiële behoeften,
maar is een teken van lotsverbondenheid met Jezus
en dus ook van het vertrouwen dat ze – net als Jezus – op de Vader moeten stellen,
die wel degelijk in alles zal voorzien.
Hierbij doet de troep van Jezus
bijna schaamteloos beroep op de goedheid van sympathisanten.
En inderdaad, naast de leerlingen zijn er heel wat mensen die rond Jezus cirkelen,
Er zijn de bekeerlingen zoals Zacheüs, die niet als leerling geroepen wordt;
er zijn de genezenen, aan wie soms het leerling zijn geweigerd wordt,
zoals de bezetene van Gerasa en anderen;
er zijn de occasionele helpers van Jezus en zijn leerlingen,
zoals Jozef van Arimatea of degene die een beker water aanreikt.
Er zijn er velen die luisteren, ondersteunen en ontvangen.
Jezus wijst geen van hen af, maar slechts weinigen ervan roept Hij als leerling bij zich.
Maar het niet behoren tot de groep leerlingen of tot de kern ervan, de twaalf,
betekent niet dat men ongelovig is aan de zaak van Jezus.
Ook in de parochies en in de kerk zijn niet allen trouwe medewerkers,
zijn niet allen keiharde trouwe kerkgangers.
Net zoals nu waren er in Jezus’ tijd bij zijn optreden veel rand-volgelingen,
die dus eigenlijk ook niet tot navolging geroepen waren.
Maar de oproep tot geloof in de Blijde Boodschap en de oproep tot bekering,
dat is een oproep die wel naar iedereen uitgaat,
ook de oproep tot volmaaktheid die in de Bergrede doorklinkt.
De Bergrede is een ethos voor allen,
niet alleen voor de leerlingen.
Het ethos van de Bergrede is te beleven door iedereen in zijn eigen levensstaat.
Het eigene nu van de roeping tot leerling en tot navolging is nu,
dat men niet alleen anders gaat leven in de eigen levensstaat,
maar dat men die levensstaat opgeeft
om in nauwe eenheid en in gemeenschap met Jezus
te delen in zijn opdracht, in zijn zending en ook in zijn lot!
De deelname aan de Jezusbeweging die het Rijk Gods beoogt
kent vele levensvormen,
het leerling zijn van Jezus kent er maar één: die van Jezus.
Hoewel men daartoe geroepen wordt
moet men deze roeping toch in alle vrijheid aanvaarden.
Het betekenisvolle van het feit dat Jezus
als eerste daad van zijn openbaar leven leerlingen kiest en roept
toont precies aan wat het betekent als leerling geroepen te zijn:
te delen in de zending van Jezus.
De Kerk deelt nu in deze zending
en de vraag luidt meteen als dat ook geldt voor iedere christen.
Duidelijk is dat ieder christen geroepen is
om in de eigen levensstaat en elk op zijn/haar unieke wijze
tot de volmaaktheid te komen, dat is,
tot het navolgen van God, een God van liefde.
Daartoe heeft ieder de Geest van God ontvangen.
Een leven leiden dat aan deze roeping beantwoordt
is een getuigenis afleggen van Gods liefde ten overstaan van mensen.
Tot dit getuigenis is ieder christen geroepen.
En voor ieder christen is Christus daartoe ook het na te volgen voorbeeld.
Hoezeer iedere gedoopte deelt in het priesterschap van Jezus
is niet iedere christen geroepen om, zoals de tot navolging geroepen leerlingen,
een “werelds bestaan” op te geven
en zich louter aan de verkondiging te wijden,
wel om zijn “werelds bestaan” niet meer als “werelds” te beleven,
maar ontdaan van alle angst en zelfzucht het Rijk Gods gestalte te geven.
En wie dat op welke geringe wijze ook werkelijk doet
wordt door Jezus als groter geacht dan de grootste verkondiger voor Hem,
Johannes de Doper.
Zo lezen we bij Matteüs:
Voorwaar, Ik zeg u:
Onder wie uit vrouwen geboren zijn,
is niemand opgestaan die groter is dan Johannes de Doper.
Niettemin is de kleinste in het Rijk der hemelen groter dan hij.