Tekst en Onderricht september 2019

10 september 2019
JEZUS VAN NAZARET: EEN MENS DIE ‘GODS WOORD’ IS
“In het begin was het Woord en het woord was bij God en het Woord was God.”
(Johannes 1, 1)

Bijbellezing uit het evangelie van Johannes:

1 In het begin was het Woord
en het woord was bij God
en het Woord was God.
2 Dit was in het begin bij God.
3 Alles is door Hem geworden
en zonder Hem is niets geworden van wat geworden is.
4 In Hem was leven, en dat leven was het licht der mensen.
5 En het licht schijnt in de duisternis
maar de duisternis nam het niet aan.
6 Er trad een mens op, een gezondene van God;
zijn naam was Johannes.
7 Deze kwam tot getuigenis, om te getuigen van het Licht,
opdat allen door hem tot geloof zouden komen.
8 Niet hij was het Licht, maar hij moest getuigen van het Licht.
9 Het ware Licht, dat iedere mens verlicht, kwam in de wereld.
10 Hij was in de wereld; de wereld was door Hem geworden,
en toch erkende de wereld Hem niet.
11 Hij kwam in het zijne, maar de zijnen aanvaardden Hem niet.
12 Aan allen echter die Hem wèl aanvaardden,
aan hen die in zijn Naam geloven,
gaf Hij het vermogen om kinderen van God te worden.
13 Zij zijn niet uit bloed
noch uit begeerte van het vlees of de wil van een man,
maar uit God geboren.
14 Het Woord is vlees geworden
en heeft onder ons gewoond.
Wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd,
zulk een heerlijkheid als de Eniggeborene van de Vader ontvangt,
vol genade en waarheid.
15 Wij hebben Johannes’ getuigenis over Hem toen hij uitriep:
“Deze was het van wie ik zei:
Hij die achter mij komt, is mij voor, want Hij was eerder dan ik.”
16 Van zijn volheid hebben wij allen ontvangen: genade op genade.
17 Werd de Wet door Mozes gegeven,
de genade en de waarheid kwamen door Jezus Christus.
18 Niemand heeft ooit God gezien.


De Eniggeboren Zoon, die in de schoot des Vaders is,
Hij heeft Hem doen kennen.

Lezing uit Claus WESTERMANN, Hoofdlijnen van een theologie van het Oude Testament:

Het onderrichtende en aanwijzende woord moet nu eveneens gezien worden vanuit zijn functie in de werkelijkheid. Stel, iemand is onderweg stil komen te staan op een plaats, waar hij niet verder kan, omdat de wegwijzers die hij aantreft, hem niet helpen. In die situatie kan hij alleen geholpen worden door een aanwijzing met afdoende gezag. In zo’n situatie kreeg Abraham de opdracht om weg te trekken, de rijke jongeling kreeg de instructie “Verkoop alles wat je bezit!” te horen, een ander kreeg de aanwijzing “Neem je bed op en loop!”. De mens heeft die onderrichting met gezag nodig. Iedereen kan in een situatie komen waarin hij alleen door haar verdergeholpen kan worden. Of iemands weg leidt naar zijn doel, hangt in bepaalde momenten daarvan af, of hij een klare, niet mis te verstane aanwijzing te horen krijgt. Omdat zo’n onderrichting in het leven per se nodig is, komt het zowel in het Nieuwe als in het Oude Testament voor. Zoals het onderrichtende woord, dat tot Abraham komt, de geschiedenis van de aartsvaders inleidt, zo begint de geschiedenis van de profetie met het opdracht gevende woord aan een profeet, en het onderrichtende woord van Jezus “Volg mij!” is op gelijke wijze de aanvang van de geschiedenis van de apostelen. In de geschiedenis van zijn volk en in het persoonlijke leven der mensen handelt God door het woord dat onderricht, aanwijst, de weg bepaalt, ommekeer gebiedt: toewending tot de noodlijdende en afkeer van onecht geworden cultus, een stap in het nieuwe land, in een nieuw leven. Het onderrichtende en opdrachtgevende woord is de noodzakelijke functie van het Godswoord.

Duiding:

De evangelist Johannes duidt Jezus aan als het woord van God,
als het woord waarmee God zich kenbaar gemaakt heeft,
als het woord waarmee God zich geopenbaard heeft.
Daarmee vertolkt Johannes zeker en vast het geloof van de jonge kerkgemeenschap.
Maar heeft Jezus van Nazaret zichzelf zo verstaan?
En wat begreep Jezus, als gelovige Jood, zelf onder ‘Gods woord’?
Hoe begreep Hij het begrip ‘openbaring’?
Natuurlijk, voor zover Hij een woord had dat als vertaling daarvan kon gelden.
En dat had Hij dus niet als zodanig….

God openbaart zich door zijn ‘werken’.
En het werk van God is heil ‘bewerken’: sjaloom, vrede.
Zo lezen we in Jezus’ geboorteverhaal bij Lucas,
vooreerst in de lofzang van Zacharias waarin we lezen
dat onze voeten geleid worden op de weg van vrede
en vervolgens in de aankondiging van de engelen
die een nieuw tijdperk van vrede op aarde aankondigen.
De ‘werken’ waardoor God heil bewerkt
zijn zijn ‘woorden’, zijn spreken en zijn handelen,
waarvoor mensen steeds het instrument zijn,
mensen die Hij daartoe met zijn Geest bezielt.
Die werken, die woorden hebben een uit-werking: het heil.
Het Hebreeuwse woord voor ‘woord’, dabar, betekent nu effectief zowel
een gesproken woord, als een daad, een handeling, een werk.
Als Jezus aangeduid wordt als Gods woord,
dan wordt Hij gezien als de mens door wie God heil bewerkt,
door wie er vrede komt op aarde.
Gods dabar, zijn openbaring, zijn werken, zijn spreken en handelen,
is een heil bewerkend gebeuren,
een gebeuren dat een veranderingsproces op gang zet.
Bij Gods woord, Gods dabar, hoort wezenlijk de uit-werking van heil,
en is dat er niet, dan is het Gods woord niet.

Het is dus duidelijk dat ‘woord’ meer en eigenlijk iets anders is
dan datgene wat in de mond en het bewustzijn van een spreker aanwezig is
als een fonetisch gegeven, een klank met betekenis,
dat object kan zijn van filosofische, filologische en etymologische beschouwingen.
Het nadenken over Gods woord is altijd een herinnerend gedenken,
waarbij de gedachtenis het woord weer actueel nabij brengt
opdat het dezelfde ‘uit-werking’ zou hebben,
opdat het ook een veranderingsproces en een heilsgebeuren teweeg zou brengen.
Dat is de functie van de liturgie, in het bijzonder van de eucharistie:
een gedachtenis, een gedenken.

Ook in het oude Israël klinkt Gods woord aldus en met die functie in de cultus.
Men komt er voor samen,
om het woord te horen en het handelen van God te ondergaan.
Men doet dat op een bestemde plaats die daarom heilig genoemd wordt
en op een bepaald tijdstip dat daarom ook een heilige tijd wordt.
Het spreken en het handelen van God
wordt in de cultus bemiddeld door een priester.
Hij spreekt herinnerend Gods woorden
en stelt herinnerend daden, riten.

Maar daarnaast is er Gods woord dat een mens tegemoet komt ‘op de weg’,
in het leven van elke dag, zomaar,
niet op een vooraf bepaalde en afgesproken tijd en plaats,
niet wachtend op de luisterbereidheid van mensen,
en vaak gesproken tegen de verwachting van mensen in.
Dat is vooreerst het aankondigende profetische woord
dat zowel heil kan aankondigen, belofte inhoudt,
als onheil kan aankondigen, gericht betekent.
In ieder geval wil dit woord een gebeuren, een heilsgebeuren op gang zetten,
schept dit woord een nieuw begin, doet het iets ontstaan en bestaan,
wil het een leven doen ontstaan waarin heil geschiedt,
waarin hetgeen aangekondigd wordt zich vervult,
een gebeuren dat eindigt met de vervulling van het aangekondigde als voltooid.
De heilsgeschiedenis verloopt altijd van de belofte naar vervulling,
van de aanvang ervan naar zijn voltooiing, van alfa naar omega.

Voor de schrijvers van het NT en voor ons christenen,
is die Jezus van Nazaret alfa en omega:
hij is het profetische woord van God dat heil aankondigt,
een leven van vrede in diepe eenheid met God.
Maar als mens is Hij ook de vervulling van die belofte
en met Hem en door Hem en in Hem
komt ook voor allen die vervulling nabij.
Jezus heeft zichzelf wel degelijk als zodanig begrepen en verstaan.
Zijn zending, openbarend woord van God te zijn,
heil bewerkend woord van God te zijn,
heeft Hij wel degelijk begrepen als zijn levensopdracht,
meer nog, als wie Hij wezenlijk is.
Hij was – om het eenvoudig uit te drukken –
geen woordverkondiger die met het aantrekken van een gewaad,
op bepaalde plaatsen en bepaalde tijden
ergens ‘from nine to five’ Gods woord spreekt
en goddelijke handelingen stelt.
Dat is cultisch.
Gods woord spreken is niet iets wat Hij doet, maar wat Hij is.
Hij is wat Hij doet en wat Hij zegt.

Naast het aankondigende woord is er in de Bijbel ook het onderrichtende woord
dat we soms aanduiden als ‘wet’ of ‘wijsheid’.
Maar ook dit woord dient begrepen te worden als een woord, een daad, een gebeuren,
dat zelf een gebeuren, een verandering, een transformatie in gang zet
waarmee de creatie en de vervulling van iets begint:
een wereld van vrede en rechtvaardigheid.
Men mag ‘wet’ in de Bijbel niet begrijpen als een systeem
dat de bestaande orde regelt en in stand houdt.
‘Wet’ als onderrichtend woord, als gebod en vermaning,
is wel degelijk gericht op het in gang zetten van een nieuwe orde,
van een nieuw leven, van de realisering van Gods scheppingsplan
dat niet anders is en niet te onderscheiden is van zijn heilsplan:
vrede, sjaloom voor alle mensen.
Jezus heeft zichzelf zeker niet begrepen als iemand
die een bestaande orde in stand hield.
Tegen zo’n religie en cultus heeft Hij zich verzet.