Tekst en Onderricht oktober 2016

11 oktober 2016

Onze Vader, die in de hemel zijt,
FAMILIAIR MET GOD OMGAAN

Jesaja 63,7 – 64,11:
Een smeekpsalm.
De gunstbewijzen van de HEER wil ik bezingen,
de roemvolle daden van de HEER,
alles wat de HEER voor ons heeft gedaan,
zijn grote goedheid voor het huis van Israël,
de barmhartigheid die Hij ons bewees,
en de vele gunstbewijzen.
[8] Hij sprak: ‘Zij zijn mijn volk,
kinderen die hun woord van trouw niet breken.’
Hij is hun redder geweest [9] in al hun nood.
Niet een bode of een engel, maar Hijzelf heeft hen gered.
In zijn liefde en zijn mededogen heeft Hij hen verlost.
Hij heeft hen opgenomen en gedragen in alle dagen van weleer.
[10]Maar zij waren opstandig en tergden zijn heilige geest.
Zo werd Hij hun vijand, Hij streed zelf tegen hen.
[11]Het volk dacht aan lang vervlogen dagen, aan Mozes en de zijnen:
‘Waar is Hij nu, die eens de herder van zijn kudde uit de zee heeft gehaald;
waar is Hij nu, die zijn heilige geest in zijn hart heeft gelegd?
[12]Die Mozes aan zijn rechterhand, zijn grootse arm, geleidde;
die voor hen het water liet splijten
om zich een eeuwige naam te verwerven?
[13] Waar is Hij nu, die hen door diepe waterkolken leidde,
als paarden door de woestijn, die nergens struikelen,
[14]als vee dat in een vallei afdaalt?’


De geest van de HEER vergezelde hen.
Ja, zo bent U uw volk voorgegaan,
om een eervolle naam te verwerven.
[15]Zie vanuit de hemel naar omlaag,
kijk vanuit uw heilige en heerlijke woning.
Waar blijven uw ijver en uw kracht?
Waarom onderdrukt U uw mededogen en erbarmen?
[16] U bent toch onze vader.
Abraham kent ons niet meer,
en Israël wil niets meer van ons weten.
U, HEER, onze vader, van oudsher heet U onze verlosser.
[17]Waarom, HEER, liet U ons van uw wegen afdwalen,
waarom liet U ons hart verstenen,zodat het U niet meer vreest?
Keer terug, omwille van uw dienstknechten,
de stammen die uw eigendom zijn.
[18]Hoe kort had uw heilig volk het land in bezit;
en nu vertrappen onze vijanden uw heiligdom!
[19]Wij zijn zo geworden, alsof U nooit over ons geregeerd hebt,
alsof uw naam nooit over ons uitgeroepen is.
Als U de hemel toch openscheurt om af te dalen!
De bergen zouden wankelen voor uw aangezicht.
[1]Wees als een vuur dat dorre twijgen in vlam zet, of water aan de kook brengt.
Laat uw vijanden uw naam kennen en laat de volken voor uw aangezicht beven.
[2]Want U doet schrikwekkende dingen, die wij niet verwachtten;
U daalde af en de bergen vloeiden weg.
[3]Niemand heeft ervan gehoord.
Geen oor heeft het vernomen, en geen oog heeft een god buiten U gezien,
die zo optreedt voor de mensen die op Hem vertrouwen.
[4]U ontmoet mensen die recht doen en uw wegen gedenken.
U bent kwaad, want wij zondigden.
U bent kwaad op ons omdat we zondigden, toch worden wij gered.
[5]Wij hebben ons allemaal verontreinigd,
heel onze gerechtigheid werd als bevlekte kleren;
wij zijn allen als verwelkte bladeren
de wind van onze zonden blaast ons weg.
[6]Niemand is er die uw naam nog aanroept,
niemand heeft de moed om op U te steunen;
want U hebt uw gelaat voor ons verborgen,
en ons prijsgegeven aan onze schuld.
[7]En toch, HEER, bent U onze vader.
Wij zijn de leem, U bent de boetseerder,
wij zijn allen het werk van uw hand.
[8]HEER, wees niet te zeer kwaad.
Gedenk niet eeuwig onze schuld;
kijk op ons neer, wij zijn allen uw volk.
[9]Uw heilige steden zijn woestenijen geworden;
Sion is een woestenij, Jeruzalem een wildernis.
[10]Ons heilig, prachtig huis,
waar onze vaderen U hebben geprezen,
is een prooi geworden van laaiend vuur;
al wat ons dierbaar is ligt nu in puin.
[11] En bij dit alles houdt U, HEER, zich in?
Blijft U zwijgen en laat U ons nog langer zo lijden?

Lezing uit: Reinhard KÖRNER, Het onzevader. Spiritualiteit vanuit het gebed van Jezus
Maar het was blijkbaar zijn wens en leer dat iedereen zo moest bidden!
En hij bad niet alleen zelf zo en leerde anderen zo bidden,
maar hij gebruikte dit familiaire woordje ook
bij andere gelegenheden als hij het over God had!
Dat was niet alleen bevreemdend voor zijn omgeving,
maar het moet – tenminste voor velen – ronduit ongehoord geweest zijn.
Volgens Rudolf Schnackenburg was het toen immers al net als nu:
“De God die Jezus verkondigde kenden ze wel,
en toch kenden ze Hem niet zó zoals Jezus Hem voorstelde.
Het was een nieuwe Godsopenbaring voor hen.”

Onderricht:
De smeekpsalm, die de Bijbellezing is van deze samenkomst,
is te vinden in de zgn. Trito-Jesaja,
een geheel van profetische geschriften uit de tijd van de Babylonische ballingschap
en opgenomen in het boek van de profetieën van Jesaja.
Het is één van de teksten van het Oude Testament
waar God als vader wordt aangesproken.
De aanspreking ‘vader’ duidt God niet aan als schepper
en ook niet als de verwekker van leven.
God wordt hierdoor aangesproken als iemand die als een vader is,
iemand die zorg draagt voor zijn volk, zijn kinderen, hen opvoedt, hen nabij is,
zijn kinderen barmhartigheid betoont, één en al tederheid is.
Het is een beeld van een liefhebbende God,
zoals ook dat van de liefhebbende en vaak bedrogen echtgenoot.
Uit de aanspreking ‘vader’ spreekt weliswaar ‘Godvrezenheid’,
maar geen vrees voor God,
spreekt eerbied, maar evenzeer vertrouwen.
Het is ook geen titel die verwijst naar patriarchale macht en aanzien.
Die Oudtestamentische betekenis steekt ook in de aanspreking
waarmee Jezus zijn gebed laat beginnen.
Maar de vertrouwelijkheid gaat hier nog extreem verder.
Jezus gebruikt niet het Hebreeuwse abinu, ‘onze vader’,
of abi, ‘mijn vader’ of gewoon ab, ‘vader’,
maar het Aramese familiaire abba.
Hoe weten we dat zo zeker?
Honderd procent zeker weten we het niet.
Maar er is wel consensus
om de korte aanspreking van de Lucas-versie van het Onzevader
als de originele aan te nemen,
en het daar aanwezige Griekse patèr zal wel de vertaling zijn van dat Aramese ‘abba’.
In Mc 14, 36, in de weergave van Jezus’ gebed in de tuin van Getsemane,
noteert de evangelist het uitdrukkelijk:
‘Abba, Vader,’ bad Hij, ‘U kunt alles.
Neem deze beker van Mij weg. Maar niet wat Ik wil, maar wat U wilt.’
Deze mantra-achtige gebedsformule vinden we ook terug in de brieven van Paulus,
hetgeen erop wijst dat de aanspreking, die Jezus aanleerde,
verder gebruikt werd in de jonge Kerk.
In Romeinen 8, 15 lezen we:
De Geest die u ontvangen hebt, is er niet een van slaafsheid,
die u opnieuw vrees zou aanjagen.
U hebt een Geest van kindschap ontvangen, die ons doet uitroepen: Abba, Vader!
En verder in de brief aan de Galaten 4, 4:
En dit is het bewijs dat u zonen bent: God heeft de geest van zijn Zoon in ons hart gezonden, die roept: Abba, Vader!
Die vertrouwelijke aanspreking
wordt in Joodse geschriften van toen en nu niet aangetroffen.
Toch beantwoordt ze aan een in Israël vroeger aanwezige vertrouwelijkheid,
een Godsbeeld van barmhartigheid en tedere nabijheid
dat echter door het instituut van de tweede tempel platgewalst werd,
zoals ook het vertrouwelijke en nieuwe Godsbeeld dat Jezus bracht
al heel vroeg verlaten werd.
Het is precies tegen het herinvoeren van een antiek Godsbeeld
en de antieke vrees voor God en goden dat Paulus tekeergaat.
De zeer nabije en vertrouwelijke God
werd helaas later toch vervangen door de afstandelijke pantocrator,
en het icoon van de tedere en barmhartige vader
door dat van de verre en ongenaakbare keizer.
Een aantal kerkhistorici zijn van mening
dat de reactie van Luther tegen de Kerk
niet in de eerste plaats wantoestanden betrof.
Deze wantoestanden - zoals de aflatenzwendel – waren een aanleiding.
De werkelijke reden van zijn protest zou wellicht meer te vinden zijn
in een onvrede met het Godsbeeld dat de Kerk voorhield,
zoals dit ook nu bij velen het geval kan zijn.
Ik heb al eerder en in een andere context gezegd
dat de wijze waarop je iemand aanspreekt geen bijzaak is.
Jezus’ familiair met God omgaan was voor velen wellicht een aanstotelijk gegeven
omdat het een omstotend gegeven was.
In de versie van het Matteüsevangelie van het Onzevader zijn twee toevoegingen:
vooreerst het bezittelijk voornaamwoord ‘onze’
en vervolgens het bijvoeglijke ‘in de hemelen’.
Dat daarmee geen plaats aangeduid wordt blijkt uit het meervoud,
hetgeen, begrijpelijk maar toch ook jammerlijk,
in de nieuwe liturgische hertaling verdwenen is.
Want het enkelvoud ‘hemel’ is ook in Jezus’ tijd een kosmische plaatsaanduiding.
En in die zin had Yoeri Gagarin gelijk toen hij
- als eerste mens en -kosmonaut die in die plaats rondzwierf – kon zeggen
dat hij er geen God zag.
In het Oude Testament en in de Joodse geschriften van Jezus’ tijd
is het meervoud ‘hemelen’ echter de aanduiding
van de alomvattende aanwezigheid van God.
In een persoonlijk gebed kan de christen
aanvankelijk nog wel God aanspreking als ‘mijn Vader’,
maar wie zich daarmee werkelijk tot God wendt
en daardoor de eenheid en de verbondenheid met God uitdrukt
moet al gauw beseffen dat ‘mijn’ Vader ook de vader van de naaste is
en dat we dus eigenlijk best meteen over ‘onze’ Vader spreken.
De manier waarop Jezus zijn leerlingen God als Vader leert aanspreken,
creëert onder hen dus bijna automatisch een verbondenheid
en vormt hen tot een gemeenschap.
Er is door Jezus geen stichtingsdaad van de Kerk geweest,
maar allen die in de door Jezus verkondigde en geopenbaarde God geloven,
kunnen niet anders dan een gemeenschap vormen:
een gemeenschap van kinderen van God, die Vader is.
De toevoeging van ‘onze’ in het Matteüsevangelie
is een echo van het bidden van zo’n gemeenschap,
van het bidden van de kerkgemeenschap van Matteüs,
gelegen in het huidige Syrië.
Dat dit bidden tot God een gemeenschap sticht
geldt ook voor ons nog altijd.
Trouwens, het Onzevader bidden in de geest van Jezus,
is een bidden dat beantwoord aan de hedendaagse honger
naar een authentieke christelijke spiritualiteit
waarin de zgn. contemplatieve dimensie aan bod komt:
een leven in eenheid met een intiem nabije God
in wie we een onvoorwaardelijk vertrouwen kunnen stellen,
met wie we verbonden kunnen en mogen leven
en zo groeien tot diepe verbondenheid met mensen.
Het verlangen naar zo’n Vader is groot in een vaderloze wereld
waarin alle vertrouwen in de instituten afgekalfd en uitgegraven is.
Dit creëert een grotere moeilijkheid bij het bidden van het Onzevader
dan het feministisch protest tegen een patriarchale God-Vader figuur,
maar is wel een even grote moeilijkheid als deze die geschapen is
door het lijden van mensen, vooral het lijden dat mensen elkaar aandoen,
vooral het lijden dat de kinderen van God, de christenen, mensen aandoen.
God aanspreken als ‘onze Vader’ plaatst de christen voor de oproep
het gezicht van die Vader, dat in het onze moet weerspiegeld zijn, niet te schenden,
en voor de oproep ons verantwoordelijk te gedragen,
verantwoordelijk voor alle mensen en heel de schepping.