Tomas HALIK
22 mei 2017
Onze liefde voor God zal vooral tot uitdrukking moeten komen
in onze liefde voor andere mensen.
Christenen moeten zich daarom niet afsluiten voor de seculiere omgeving,
maar die contacten juist actief en liefdevol aangaan.
Ik zeg door mijn liefde tot de geliefde: Ik wil dat jij bent.
Deze zin brengt geen twijfel tot uitdrukking of de geliefde bestaat;
zijn bestaan is voor mij overduidelijk
en mijn zintuigen kunnen mij daarvan verzekeren.
Rowan Wiilliams
24 april 2018
Rowan Williams
Kan de institutionele Kerk de contemplatieve weg aanleren?
De Kerk wordt altijd vernieuwd vanaf de rand en niet vanaf het centrum.
Er is een beperking in wat de institutionele Kerk kan doen.
Instituten hebben hun eigen dynamiek en hun eigen problemen,
en vernieuwing heeft de neiging om niet uit de centrale planning te komen
(het was de heilige Franciscus die naar Paus Innocentius III ging, niet omgekeerd).
Niemand plande de rol die de benedictijner monniken zouden spelen
in de geschiedenis van de kerk en van Europa,
en in het onderricht van meditatie en contemplatie vandaag.
Institutioneel gezien werkt het systeem van parochies tot op zeker punt,
maar het is slechts één van de vele manieren waarop je Kerk kunt zijn.
Voor heel wat mensen zijn er, behalve de verbondenheid met hun eigen parochie
heel wat interparochiale banden en netwerken die hen voeden en in leven houden.
Wat moet gebeuren binnen de parochiestructuur en binnen alle niet-parochiale netwerken
is een herziening van de Kerk.
Franz JALICS
27 februari 2018
De contemplatieve weg, het leven heeft meer te bieden.
In het leven een mens komen contemplatieve ogenblikken voor.
Iets licht daarin op wat de mens altijd al verwacht heeft.
Ze laten vermoeden dat het leven meer te bieden heeft
dan wat wij in de grijze alledaagsheid meemaken.
Ze verrassen ons en laten een verlangen na
om dieper in het geheim van het leven binnen geleid te worden:
want ze geven een voorgevoel van ons eigenlijke thuis.
Maria De groot
27 maart 2018
Maria De Groot, schrijfster en theologe (1937)
“Bidden is: wonen aan de levensstroom. En om tot echt gebed te geraken, moet je je helemaal ontspannen, je wil aan je laten ontzinken. Als je aan die levensstroom staat, ervaar je de barmhartigheid Gods, die je dan ook door kan geven.”
Een prieel voor God
God verlangt plaatsen van Sjechinà,
van goddelijke aanwezigheid, om de wereld te bewonen.
Ik denk dat ieder mens geboren wordt met de gave van de religie.
Het gevoel voor het goddelijke
is als een talent in ieder mens neergelegd, als poëzie, als muziek.
Vanuit het joodse denken zijn daar prachtige geschriften over.
Ik las in de meditaties van rabbijn Kook – die stierf in 1935 – ‘dat de ziel altijd bidt’.
Een kind wordt geboren met een biddende ziel.
De natuur is overvol van mysterie. Daar is het goddelijke voluit aanwezig.
Misschien bidden vogels en bloemen ook wel.
Voor Franciscus was dit een vanzelfsprekendheid.
En vooral kinderen zijn er nog gevoelig voor.
’s Avonds keek ik dikwijls naar de sterrenhemel.
Soms zat ik lang bij het raam en dan onderging ik die ontzagwekkende harmonie,
het goddelijke van het heelal.
Jan van Ruusbroec (1293-1381)
23 januari 2018
(inleiding door pater Klaas Blijlevens, ofm)
“God wil helemaal de onze zijn en Hij wil dat wij helemaal de zijne zijn. Op hetzelfde moment dat wij ervaren dat God helemaal de onze wil zijn, ontspringt er in ons een begerig verlangen van een onmetelijke omvang, zo hongerig en diep.”
God als een eeuwige vuurgloed (Uit de Zeven Sloten: W 111,116)
Het wezen van God kan men zich als volgt voorstellen:
als een hitte van een onmetelijk vuur,
waarin alles verbrand is en verstild tot een gestage gloed.
Zo moet men ook de bevredigde minne voorstellen,
die hetzelfde is als het genieten van God en mens.
Ze lijkt op een vloed die tot stilstand kwam
en toch grondeloos blijft en eindeloos aangroeit.
Alle heiligen zijn daar samen met God in weggevloeid,
helemaal thuis in een onbepaald genieten.
Toch is dit genieten ook weer wild en woest:
het is een verdwalen in een wereld zonder vormen
en waarin nooit of nergens gedaanten onderscheiden kunnen worden.
Dat is de zaligheid van ons aller uiteindelijk éénzijn.