Dorothee Sölle


 

 

Dorothee Solle

 

25 april 2017

Dorothee SÖLLE, Mystiek en verzet

“Wat wij nodig hebben is dat we ons prepareren, ons scholen in bidden, om andere verlangens te koesteren dan de gebruikelijke.”

Het mystieke één worden is dus nooit een onverliesbaar bezit.
Wat in de mystieke eenwording werkelijk gebeurt is niet een nieuw zicht op God,
maar een andere relatie tot de wereld – een relatie die de ogen van God heeft geleend.
Het is een wisseling die ontstaat uit het één zijn met alle leven.
God is geen privé aangelegenheid voor enkelen
die voldoende naïef aangelegd zijn of geluk hebben gehad. (…)
Wat gebeurt er werkelijk in de eenwording van de ziel met God – aan bevrijding, aan heling?
Het is een oefenen in de wijze van zien zoals God ziet,
het is de waarneming van het kleine, van het onbeduidende,
het luisteren naar het jammeren van Gods kinderen, die in Egypte in slavernij zijn.
God roept de ziel op om de eigen oren en ogen weg te geven
en zich Gods oren en ogen te laten schenken.
Alleen wie met andere oren hoort, kan spreken met de mond van God.
God ziet datgene wat gewoonlijk onzichtbaar gemaakt wordt en geen rol speelt.


Wie, buiten Hem, ziet de armen, hoort hun jammerklacht?
De ‘zin van God’ hanteren betekent niet eenvoudig een zich naar binnen keren,
maar een vrij worden voor een andere levenswijze:
Zie, wat God ziet. Hoor, wat God hoort. Lach, waar God lacht. Huil, waar God huilt.
Daartoe behoort ook het ‘spreken met zijn mond’.
Maar dat betekent een ander, een nieuw, een mystiek bidden.
Mystiek wordt dikwijls theologisch gedefinieerd als iets wat in het verlengde van het gebed ligt.
Het oefenen in zien zoals God ziet vindt plaats in het spreken met God,
‘zoals iemand spreekt met zijn vriend’ (Ex. 33, 11)
Als er één werkwoord voor het mystieke leven is, dan is het ‘bidden’!
Deze overbodige bezigheid, deze onproductieve tijdverspilling geschiedt ‘zonder waarom’.
Ze is in even sterke mate zonder doel als tegelijk absoluut noodzakelijk.
Ze is haar eigen doel en niet een middel om iets te bereiken.
De vraag ‘Wat heeft het opgeleverd?’ met verstommen ten overstaan van de realiteit van het gebed.
(…) Het gebed is wat het is.
Het heeft de dwangvoorstelling van veel smeekgebeden achter zich gelaten
waarin iets bereikt of verkregen moet worden.
Het pronkt niet, zoals veel fundamentalisten dat doen, met het aantal gebedsverhoringen.
Het schept in plaats daarvan een mystieke voorwaarde:
het gaat ervan uit, dat wie bidt altijd al verhoord ís. (…)
In een dergelijke mystiek van het bidden
is de gezagsrelatie tussen God en mens veranderd in een liefdesrelatie. (…)
En waar in het smeekgebed nog altijd de mens in het middelpunt staat,
komt in zijn plaats tijdens het bidden de veranderde mens,
die niet slechts roept, maar altijd ook al zelf geroepen is.