Homilie Negentwintigste zondag 2025

Negentwintigste zondag CEx. 17, 8-13 2Tim. 3,14-4,2 Lc. 18,1-8
De noodzaak altijd te bidden of het gebed zonder ophouden te beoefenen: dat is wat ons in onze opleiding tot moniale of monnik vele malen werd voorgehouden als het oogmerk van elk monastieke gebed en van het monastieke leven op zich. De monnik hoort altijd te bidden. “Je veelvuldig overgeven aan het gebed”, is een van de werktuigen om goed te handelen uit het vierde hoofdstuk van de Regel van Benedictus. “Altijd bidden” dat lijkt ons misschien een beetje overdreven: we hebben toch ook nog wel andere dingen te doen, eten en slapen bijvoorbeeld, en de vele eisen die het moderne leven en samenleven ons vandaag stelt.
Maar wat is bidden eigenlijk? Bidden is zich stellen in Gods tegenwoordigheid. Dat kan met woorden maar het kan ook zonder woorden. De twee “iconen” van het gebed die ons in de lezingen van deze zondag worden voorgehouden zijn Mozes en de weduwe. Mozes zegt helemaal niets, maar beklimt de berg en heft zijn handen op gedurende heel de tijd dat de strijd van Israël tegen Amalek, die we ‘de geestelijke strijd’ willen noemen, gaande is.
Het is een beeld van een zich in Gods tegenwoordigheid stellen: zonder woorden, maar met heel zijn hart en heel zijn lichaam. De tweede figuur spreekt daarentegen wel. Het is de weduwe die een rechter zonder rechtvaardigheid onophoudelijk met haar gezeur en gesmeek lastigvalt. Haar gedram en gezanik zijn er de oorzaak van dat zelfs die rechter, die om zijn hardheid en onverschilligheid bekend staat, uiteindelijk bezwijkt en de weduwe recht verschaft. Ook deze weduwe beeldt de biddende mens uit, deze die zich voortdurend stelt in Gods tegenwoordigheid. Beide beelden, Mozes met de opgeheven armen en de zeurende weduwe, drukken vooral de koppigheid uit van het gebed, het niet opgeven, het blijven aandringen, te pas en te onpas, om het met de woorden van Paulus uit de tweede lezing te zeggen. Bidden is zich voortdurend opstellen in Gods tegenwoordigheid, ook al voelen we zijn aanwezigheid niet, ook al zijn er duizend andere dingen die we zouden kunnen doen of die onze aandacht opeisen. Blijven staan voor Gods aanschijn, er zijn! God is er immers altijd en op elke plaats, maar zijn wij wel aanwezig?
Om echt in het gebed aanwezig te zijn en te blijven, moeten we ons niet alleen in Gods tegenwoordigheid stellen, maar ook ons hoofd in ons hart leggen. Wat betekent het, ons hoofd in ons hart te leggen? Het is alleszins ons zwaartepunt verlagen! Het hoofd staat voor het discursieve denken en het zich allerlei voorstellingen maken. Dat is een vermoeiende bezigheid en wie zich daarmee bezighoudt situeert zich in de veelheid. Want onze gedachten zijn ontelbaar en het denken is eindeloos. En God onttrekt zich tenslotte aan ieder concept van ons denken en aan iedere voorstelling van onze verbeelding. Wie een leven van gebed wil leiden moet die veelheid tot eenheid brengen. God is immers één en slechts als we zelf één zijn geworden, vinden we Hem. Hij is immers meer intiem in ons aanwezig dan we bij onszelf zijn.
Het hart staat voor dat centrum van de mens. Wie zich daar ophoudt, vindt stabiliteit en eenheid. De vele gedachten komen daar, in het hart, tot rust. Voortdurend bidden is daarom een kwestie van gerichtheid op zijn centrum en daarin verwijlen.
Mediteren kan helpen, wandelen in de natuur kan helpen, de stilzwijgendheid beoefenen kan helpen, aandachtig kijken naar een icoon of beter, zich door de icoon laten bekijken, kan helpen om zijn hoofd in zijn hart te leggen.
Tenslotte is er dat ene Woord dat alle andere woorden bindt en de hele Bijbel samenvat: de Naam Jezus. In de herhaling van die ene Naam die boven alle namen is en de enige Naam die aan de mensen gegeven is waarin zij gered kunnen worden, kunnen wij het voortdurend gebed waarmaken. De herhaling van deze Naam verbindt zich met onze adem, en daarmee met de Geest die leven geeft. In dat zachte herhalen van de Naam van Jezus worden we in de Geest één met de Vader. De Naam die in ons hart murmelt neemt het gebed als het ware van ons over. Wat we verder ook doen, of we eten, slapen of onder de mensen zijn: onophoudelijk zijn we in staat van gebed omdat de Geest onophoudelijk in ons bidt: Abba, Vader.
Br. Guerric Abdij van Prébenoît